„Oude Amsterdamse trams bij het grofvuil”
Dertig historische trams staan in de monumentale remise aan het Bellamyplein in Amsterdam te wachten op hun verplaatsing. Vrijdag moeten ze op last van de rechter verhuizen naar een loods op een industrieterrein. Dat is het pijnlijke gevolg van jarenlang getouwtrek tussen het Amsterdams Openbaar Vervoer Museum (AOM) en de gemeente Amsterdam.
Grote spandoeken hangen aan de gevel van de remise: ”Honderd vrijwilligers, dertig trams, twintig bussen en dertig jaar werk bij het grofvuil. Gemeente, bedankt voor dit beleid”. In de voormalige werkplaats van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) ruik je de smeerolie. Vrijwilligers in besmeurde overalls werken er aan een oude Uniontram uit 1906. Iets verder staat een Blauwe Wagen uit 1925. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog reed het voertuig zijn rondjes door de hoofdstad. De trams staan zo dicht op elkaar dat je er soms amper tussendoor kunt lopen.
Zaterdag reden de trams hun afscheidsrit door het centrum van de hoofdstad. Oudere Amsterdammers keken met tranen in hun ogen de trams uit hun jeugd na. Voorlopig rijden de oude beestjes niet meer. De loods waar ze heen moeten heeft geen rails met aansluiting op het tramnetwerk.
Hoe kon het zo ver komen? Voorzitter Adriaen Louman van het AOM geeft de gemeente Amsterdam de schuld. „In 1997 konden wij dit pand huren als tijdelijk onderkomen voor onze trams. Toenmalig wethouder Ter Horst sloot niet uit dat we hier definitief konden blijven. Maar de gemeente verkocht deze remise aan mediagoeroe Harry de Winter. Hij wil hier een uitgaanscentrum van maken.”
De gemeente Amsterdam beloofde in opdracht van de gemeenteraad voor een alternatieve locatie te zorgen. Alle voorgestelde locaties werden echter door het AOM afgewezen omdat ze volgens Louman geen aansluiting hadden op het tramnetwerk.
Het AOM is voor haar inkomsten afhankelijk van rondritten voor toeristen en het verhuren van historische trams voor bijvoorbeeld bruiloften. Louman: „Onze trams moeten rijden. Als ze stilstaan, zakken ze op den duur door hun wielen.” Het museum mag vanwege strenge veiligheidsvoorschriften niet open voor het publiek omdat er constant aan de trams wordt gesleuteld. „Dat zou te gevaarlijk zijn voor bezoekers.”
Toen het AOM en de gemeente er samen niet uitkwamen, stapte het museum in maart vorig jaar naar de rechter. Die vroeg de beide partijen een bemiddelingstraject in te gaan. Daardoor kwam in december 2004 een locatie in zicht waar ook het AOM tevreden over was. Voorzitter Louman: „Dat was achter het Haarlemmermeerstation, waar op dit moment ook ons zustermuseum de Electrische Museumtramlijn Amsterdam (EMA) is gevestigd. De raad leek bereid om de 4 miljoen euro kostende verhuizing uit gemeentegelden te betalen. Maar op het laatste moment werd het betreffende plan ingetrokken en stelde de raad geen cent beschikbaar. Een heel vreemde gang van zaken.”
De voorzitter staart even somber voor zich uit. „Dat was de doodsteek voor ons museum. Vrijdag komt de deurwaarder om deze loods af te sluiten en dan mogen we er niet meer in. Dat is het resultaat van een samenzwering tussen een stel onbetrouwbare politici en incompetente ambtenaren.”
In een reactie zegt de woordvoerster van wethouder Stadig geen goed woord over te hebben voor het bestuur van het Amsterdams Openbaar Vervoermuseum. „Keer op keer is de wethouder met locaties gekomen. Maar zelfs de meest verstrekkende oplossing was niet goed genoeg. Het AOM-bestuur stelde eisen die niet realistisch waren. Zij zijn er zelf de schuld van dat ze nu weg moeten.”
Volgens de woordvoerster gebeurt de ontruiming van het gebouw met „de grootst mogelijke voorzichtigheid. We hebben een grote loods in Amsterdam-Noord gehuurd waar we de trams gaan opslaan. In geen geval willen we dat het historisch erfgoed van de stad verloren gaat. De loods is geen langetermijnoplossing, maar voorlopig zijn we het gezeur van het AOM goed zat.”
Niet alleen de trams zijn de dupe van het conflict, maar ook de honderd vrijwilligers die elke week aan de trams sleutelden. In de nieuwe loods is dat niet mogelijk. Vrijwilliger Joop Henze (76) zit met tranen in de ogen in de kantine van de remise. „Als schooljongen stond ik op het plein al te kijken naar het rangeren van de trams. Vanaf 1971 mag ik hier zelf trams opknappen. Ik ben aan mijn zevende bezig. Maar ik kan de klus niet afmaken.”