Proletariaat is de betutteling voorbij
„De vakbeweging moet met een beperktere rol genoegen nemen en meer nadruk leggen op individuele dienstverlening. Dit zal voor het overgrote deel van de werknemers een bevrijding betekenen.” VVD’er M. Kreuger plaatste vrijdag stevige kanttekeningen bij de representativiteit van werknemersorganisaties.
De wetenschappelijk medewerker bij de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de liberalen, plaatste vakbonden in de tijd waarin het proletariaat nog in een hevige klassenstrijd was verwikkeld. „Mondige, moderne werknemers hebben daar geen boodschap aan. Geen wonder dat steeds minder werknemers zich aansluiten bij een vakbond”, zei hij op een jubileumbijeenkomst van het vijftigjarige Gereformeerd Maatschappelijk Verbond (GMV).
„In hoeverre zijn vakbonden representatief voor werknemers, als het ledental snel vergrijst en slinkt?” vroeg Kreuger zich retorisch af. „Waar haalt de vakbeweging de arrogantie vandaan te beweren als enige te mogen onderhandelen met werkgevers? En vervolgens ook nog eens klagen dat werknemers niet vrijwillig bereid zijn te betalen voor die betutteling.”
Volgens Kreuger kan vertrouwen van de bevolking in de vakbonden geen substituut vormen voor de representativiteit of legitimiteit ervan. Hij neemt daarmee nadrukkelijk afstand van voorzitter Terpstra van vakcentrale CNV, die zei dat de vakbonden nog bestaansrecht hebben al zouden ze nul leden tellen. „Zelfs met miljoenen leden valt de monopoliepositie op onderhandelingen namens werknemers niet te rechtvaardigen.”
„Waarom zou je vrij overeengekomen arbeidscontracten buiten CAO’s om verbieden? Omdat dat niet in het belang is van de vakbonden. Hun machtspositie loopt gevaar als zij worden gedegradeerd tot slechts een van de spelers op de arbeidsmarkt. Wat mij betreft krijgt Terpstra zijn zin in zijn dreigement voortaan alleen nog de belangen van de leden te behartigen. Vakbonden kunnen nut hebben voor mensen die hun eigen belangen niet voldoende kunnen behartigen.”
L. van Dijke, lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie, reageerde dat de VVD’er veel te veel nadruk legt op de kracht van werknemers, zolang er tenminste nog sprake is van een groep burgers die niet voor zichzelf kunnen opkomen. „Een goed, gezond bedrijfsleven is gebaat bij een sterke, stabiele sociaal-economische overlegstructuur tussen werkgevers en werknemers.”
Voorzitter B. Bruggeman van de Bedrijvenbond CNV: „In de arbeidsverhoudingen is een evenwicht nodig tussen macht en tegenmacht. Organisatie van tegenmacht in de vorm van een vakbeweging blijft onontbeerlijk op het terrein van de arbeidsverhoudingen. De betekenis van een vereniging van werknemers stijgt uit boven de optelsom van het aantal werknemers.
Hoe mondig een werknemer ook is, zonder vertegenwoordiging door een vakorganisatie zullen de boontjes die hij zelf wel kan doppen van mindere kwaliteit zijn. Als alles pais en vree is, zijn er weinig problemen. Maar bij zwaar economische weer verandert dat op slag. Kijk naar de it-sector, bijvoorbeeld het bedrijf Baan.”
Tornen aan de representativiteit van de vakbeweging tast de solidariteit wezenlijk aan, meent Bruggeman. „Uitsluiting van het maatschappelijk middenveld zal onvermijdelijk tot een verschuiving van een overlegeconomie naar een vechteconomie leiden, naar Angelsaksisch model. Dat gaat ten koste van het verantwoordelijkheidsgevoel van de burger.”
In deze visie kan algemeen secretaris J. Westert van het GMV zich goed vinden. Een samenleving die zichzelf „sociaal representabel” acht, heeft in zijn ogen een bodem nodig in de arbeidsvoorwaarden. „Ook de mondige werknemer is gebaat bij een CAO. Op die basis kan hij verder bouwen.” Representativiteit is volgens de kersverse ridder in de Orde van Oranje-Nassau een „kwalitatieve discussie. Anders had het GMV al lang het loodje moeten leggen.”