Uitspraak zaak-Kelly verontrustend
De ouders van het zwaar gehandicapte meisje Kelly krijgen een vergoeding. De Hoge Raad, de hoogste rechtsinstantie in Nederland, kende vrijdag alle vorderingen toe. Een zeer verontrustende ontwikkeling die de wetgever tegen moet gaan, stelt mr. A. Weggeman.
De Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag een belangwekkende uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens een ongewenste geboorte en een onrechtmatig bestaan. Volgens dit hoogste rechtscollege in Nederland hebben een zwaar gehandicapt kind dat als gevolg van een medische fout is geboren, alsook de ouders, recht op schadevergoeding. Deze uitspraak bevat belangrijke morele en ethische aspecten over het menselijk leven. Opvallend is echter dat die morele en ethische aspecten aan het gezicht worden onttrokken door zakelijk juridische redeneringen.
De feiten. In 1994 werd het ernstig gehandicapte meisje Kelly geboren. Kelly’s moeder had tijdens haar zwangerschap de verloskundige gevraagd of prenataal onderzoek nodig was in verband met ernstige erfelijke afwijkingen in de familie van haar man. De verloskundige vond dat niet nodig. Bij haar geboorte bleek het meisje de desbetreffende erfelijke afwijking te hebben. Kelly is zowel zwaar verstandelijk als ernstig lichamelijk gehandicapt.
Voor alle duidelijkheid moet erop worden gewezen dat het in deze zaak om verschillende vorderingen ging. Eén vordering is ingesteld door de moeder van het gehandicapte meisje. Zij eist schadevergoeding van het ziekenhuis en de verloskundige die haar bij de zwangerschap en de bevalling heeft bijgestaan. De ouders verklaarden voor de rechtbank dat indien zij tijdig van de meervoudige handicap van hun dochter op de hoogte zouden zijn gesteld, zij besloten zouden hebben tot afbreking van de zwangerschap. De moeder vorderde de kosten van Kelly’s opvoeding en verzorging tot haar 21e jaar, de extra verzorgingskosten die de handicap van het kind meebrengt en smartengeld voor het verdriet dat de ouders van deze geboorte hebben gehad. In juridische termen wordt deze vordering van de moeder een ”wrongful birth”-claim genoemd. Letterlijk vertaald een claim wegens een ongewenste geboorte. Een dergelijke claim staat in ethisch opzicht haaks op het uitgangspunt dat het leven een gave van God is.
Geen beroepsfout
De Hoge Raad oordeelt dat het nalaten van het genetisch onderzoek door de verloskundige in de gegeven omstandigheden een beroepsfout is. Deze redenering is geheel gebaseerd op het zelfbeschikkingsrecht van de moeder. Zij had namelijk -als zij had geweten van deze handicap- kunnen kiezen voor afbreking van de zwangerschap. Door een fout van een verloskundige is volgens de Hoge Raad het recht van de ouders hun leven naar eigen inzicht in te richten, doorkruist. Daarmee is een ernstige inbreuk gemaakt op het zelfbeschikkingsrecht van de ouders.
Het is echter de vraag of hier wel sprake is van een beroepsfout. Een amputatie van het verkeerde been is toch van een heel andere orde dan de onderhavige situatie. Dit kind had biologisch gezien een chromosomale afwijking; die afwijking is niet het gevolg van het gedrag van de verloskundige. De verloskundige heeft weliswaar geen genetisch onderzoek verricht, maar dat heeft de handicap niet veroorzaakt. Indien het zelfbeschikkingsrecht niet als uitgangspunt wordt genomen, komt de zaak in een ander licht te staan.
Deze ethische keuze voor het zelfbeschikkingsrecht van de ouders en tegen het leven van de nog ongeboren vrucht heeft ook consequenties voor de toekomst. Door de technische ontwikkelingen kunnen steeds betere prenatale tests worden gedaan. Wanneer een arts hiervan gebruik had kunnen maken voor het opsporen van afwijkingen, maar dat niet heeft gedaan, is hij eerder aansprakelijk. Hoewel de Hoge Raad het unieke van dit geval benadrukte, ligt het in de lijn der verwachting dat in de toekomst op dit punt nieuwe schadeclaims zullen volgen.
Huiveringwekkend
Maar er speelt in deze zaak nog meer. Er is namelijk nog een tweede vordering. Namens hun dochter hebben de ouders ook een vordering van Kelly zelf ingesteld. In vaktaal gaat het hier om een ”wrongful life”-claim. Dit houdt in dat het kind schadevergoeding vordert omdat het onterecht leeft. Dat zij leeft en lijdt is het gevolg van de fout van de verloskundige. Zij eist daarom vergoeding van haar kosten van levensonderhoud en van alle medische en andere behandelingen na haar 21e jaar. Een huiveringwekkende vordering, zij het wel dat we ons moeten realiseren dat het kind niet zelf, maar de ouders als wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige dochter deze vordering instellen.
De Hoge Raad overweegt dat Kelly tegenover de arts en het ziekenhuis geen recht heeft op haar eigen niet-bestaan of op afbreking van de zwangerschap van haar moeder. Maar daarmee is de kous niet af. De verloskundige had officieel weliswaar slechts een geneeskundige behandelingsovereenkomst met de moeder en niet met de baby zelf. Dit neemt volgens de Hoge Raad echter niet weg dat de behandelingsovereenkomst net zo goed is gericht op het verlenen van zorg aan de ongeboren vrucht. De verloskundige was dus ook ten opzichte van het ongeboren kind verplicht prenatale tests te laten doen. Om die reden krijgt Kelly smartengeld voor de immateriële schade die ze lijdt als gevolg van het feit dat ze gehandicapt is geboren.
Hoewel ook in deze redenering de zakelijke en juridische toon opvalt, schuilen hierachter ethische aspecten. Ethisch en juridisch is het niet in een logisch en sluitend denksysteem te vatten dat een ongeborene belang zou hebben bij toepassing van prenatale diagnostiek met het risico van levensbeëindiging. De Hoge Raad besefte dit ook en benadrukte daarom dat de toekenning van immateriële schadevergoeding aan Kelly dan ook geen oordeel inhoudt over de waarde van het kind als persoon of van haar bestaan. Ook betekent het niet dat het leven van Kelly als een schadepost wordt aangemerkt.
Strijd
Ondanks deze verklaring blijf ik echter met een punt zitten. Aan de toewijzing van schadevergoeding aan Kelly gaat vooraf dat er schade is geleden. Die schade kan slechts worden vastgesteld na waardering van het leven met een handicap en de vergelijking daarvan met het leven zonder handicap. En daar zit de kern van mijn principiële bezwaren tegen deze uitspraak. Deze uitspraak geeft blijk van een strijd van het schepsel tegen zijn Schepper. De zich autonoom wanende mens matigt zich een oordeel aan over de waarde van het leven van de medemens met een handicap. Dit leven is niet het gevolg van een fout, maar ook voor dit leven geldt: „Uw handen hebben mij gemaakt” (Psalm 119:73). Met de erkenning van schadevergoeding wegens een handicap wordt tekort gedaan aan de waarde die God aan elk mensenleven gegeven heeft.
Tegen die achtergrond zou het wenselijk zijn dat -evenals in Frankrijk- de wetgever zou ingrijpen in die zin dat bij wet dergelijke schadeclaims onmogelijk worden gemaakt. Als hiertoe van de kant van de regering geen wetsvoorstel zou worden ingediend, ligt hier naar mijn mening een taak voor de christelijke partijen op dit punt een initiatiefwetsvoorstel voor te bereiden en in procedure te brengen.
De auteur is hoofd afdeling kennis en onderzoek bij de Raad van State en secretaris van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV).