Dat schrijft de Nederlandse journalist Edwin Koopman in zijn boek ”De Ritselaars van Havana”, dat vrijdag wordt gepresenteerd in Amsterdam.

Koopman heeft inzage gekregen in vertrouwelijke documenten op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daaruit blijkt dat Juliana een brief aan Batista aanhief met „Grote en goede vriend” en ondertekende met „Uw goede vriendin.” „De standaard aanhef voor soortgelijke brieven luidde in die tijd „Mijnheer de president”, schrijft Koopman. „Op dat moment waren de moorden op studentenleiders, de marteling van politieke tegenstanders en de zelfverrijking van de machthebbers algemeen bekend.”

Met haar sympathie voor Batista stond Juliana in Nederland niet alleen. „Het rebellenleger van Fidel Castro rammelde al aan de poorten van Havana, toen de Nederlandse ambassadeur opmerkte dat de „baarddrager en zijn handlangers” maar het best uit de weg geruimd konden worden”, stelt Koopman. „In zijn correspondentie met de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, vergeleek hij Cuba met „een gezond lichaam, waarop zich een parasiet bevindt die geëlimineerd moet worden teneinde het leven van de patiënt niet in gevaar te brengen”. Die parasiet was Fidel Castro.”