Naar Afghanistan
De missie in Irak loopt voor de Nederlandse troepen ten einde. Britse en Australische militairen nemen hun plaats in. Maar daarmee is onze bemoeienis met die regio nog niet afgelopen. Binnenkort worden commando’s en mariniers uitgezonden naar Afghanistan.Ging het in ’onze’ Iraakse provincie al-Muthanna om het handhaven van de vrede, in Afghanistan gaat het echt om gevechtsacties. Samen met de Amerikanen wordt gejaagd op Taliban-strijders en al-Qaida-terroristen.
Dat is het hogere geweldsspectrum, zoals dat tegenwoordig heet. Onze commando’s en mariniers zijn daar ook voor opgeleid.
Het Amerikaanse optreden tegen het Taliban-bewind in Afghanistan was aanzienlijk minder omstreden dan de oorlog tegen Irak. Niet alleen lagen de aanslagen van 11 september 2001 nog vers in het geheugen, maar de relatie tussen de Taliban en al-Qaida was ook veel en veel duidelijker aan te tonen dan de betrekkingen van Saddam Hussein met deze terreurorganisatie.
Toch onthield de linkse oppositie donderdagavond haar steun aan de Afghanistan-missie. Niet alleen de SP en GroenLinks, maar ook de PvdA had onoverkomelijke bezwaren. Kernpunt was de behandeling van de mensen die door onze militairen gevangengenomen worden.
Eerst was er al veel discussie geweest over de vraag onder welke grondwetsbepaling deze militaire inzet viel. Ging het om bescherming van de landsbelangen, of om handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde? In het laatste geval was voorafgaande toestemming van het parlement nodig.
Al kan gesteld worden dat het islamitische terrorisme ook voor ons land een regelrechte bedreiging betekent, toch is het wat moeilijk om de inzet van Nederlandse militairen in Afghanistan te brengen onder de noemer van de verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden. Bij een duidelijke meerderheid van de Tweede Kamer leefde dinsdag zelfs de wens dat het kabinet bij alle militaire missies eerst parlementaire toestemming vraagt.
In ieder geval ging de Kamer donderdagavond akkoord met de uitzending van onze ”special forces” naar Afghanistan. Maar van een royale meerderheid, zoals we die voor riskante militaire missies graag hebben, was ditmaal geen sprake.
Bij de tegenstanders overwoog het bezwaar dat de Amerikanen hun gevangenen op Guantanamo Bay in strijd met het internationale recht behandelen. Nu is op die stelling wel wat af te dingen.
In de loop der jaren zijn uitgewerkte regels totstandgekomen over de behandeling van krijgsgevangenen. Internationaal terrorisme is echter een nieuw verschijnsel. Daar is het klassieke oorlogsrecht niet echt op toegesneden.
Maar ook al is te verdedigen dat gevangengenomen terroristen (althans mensen die van terrorisme verdacht worden) anders behandeld worden dan krijgsgevangenen, er zijn natuurlijk wel grenzen. Martelingen kunnen nooit door de beugel.
Op dat terrein lopen de zaken eerder uit de hand dan we wellicht denken. Ook bij onze Amerikaanse bondgenoot, die vanouds met ons bepaalde waarden en rechtsnormen deelt.
Oorlog stompt af. Dat geldt ook bij hen die voor de goede zaak strijden. De gang van zaken in de Abu Ghraib-gevangenis is daarvan een duidelijk bewijs.
Daarbij komt dat Amerika, als enig overgebleven supermacht in de wereld, niet geneigd is zich veel aan te trekken van de kritiek van zijn bondgenoten. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat onze rol bij de bestrijding van het islamitisch terrorisme maar heel beperkt is.
Het is goed om onze bezwaren in Washington kenbaar te maken, maar het gaat te ver om onze inzet af te laten hangen van de inwilliging van de door ons gestelde voorwaarden. Daarvoor staat er te veel op het spel.