„Paulus van Tarsen wilde ook niet”
„Als Mohammed B. in uw ogen een echte theïst is”, wil discussieleider Tijs van den Brink van Paul Cliteur weten, „is prof. Ouweneel volgens u dan wel een theïst?” Zijn antwoord is verrassend. „Ik denk het niet.”
De beide wetenschappers, de een atheïst, de ander minstens zo overtuigd theïst, kruisten vrijdagmiddag de degens op een symposium georganiseerd door de Evangelische Hogeschool in Amersfoort. Aanleiding vormde de verschijning van het jongste boek van prof. dr. Willem J. Ouweneel: ”De God Die is. Waarom ik geen atheïst ben” (uitg. Medema). „Nog nooit”, zegt de auteur in zijn inleidend woord, „heb ik mij zo duidelijk geroepen geweten om een boek te schrijven als deze keer.”
Een echte theïst, nee, dat is Ouweneel voor Cliteur toch niet. „Een van de dingen waar ik op dit moment enorm mee bezig ben, is: Wat beweegt Mohammed B.? Ik ben zijn brief gaan lezen, en ben onder de indruk gekomen van de wereldbeschouwing daarachter. Mohammed B. zegt: Godslastering, daar staat volgens de koran toch de doodstraf op? Geeft justitie in Nederland daar geen gehoor aan? Goed, dan zal ik die straf zelf ten uitvoer brengen.”
Het wrange, aldus Cliteur, „is dat die redenering helemaal in overeenstemming is met zijn wereldbeeld. En híér ligt tegelijk mijn belangrijkste, morele bezwaar tegen het theïsme. Omdat het rampzalige consequenties kan hebben.”
En daarom is prof. Ouweneel geen echte theïst. „Als Ouweneel het Oude Testament leest, zal hij daar op een andere manier mee omgaan dan Mohammed B. Maar daarmee wijkt hij wel af van het letterlijke Woord van God.”
Ouweneel: „Dit is niet de manier waarop ik met het Oude Testament omga. Het is erger met mij gesteld dan jij denkt! De reden waarom ik bepaalde teksten uit het Oude Testament niet zomaar letterlijk neem, is gelegen in wat genoemd wordt de voortschrijdende godsopenbaring. Veel van het Oude Testament is opgegaan in nieuwe beginselen in het Nieuwe Testament. En hier ligt voor mij ook een fundamenteel verschil tussen koran en Bijbel. Ik geloof dat Mohammed B. een consequente moslim is, en niet zo maar een uitschieter binnen de islam.”
„Stel”, legt Tijs van den Brink Cliteur voor, „u staat, samen met de ouders bij het bed van een kind dat zojuist is verongelukt. Denkt u dan dat Ouweneel, zoals hijzelf zegt, meer te vertellen heeft dan u?”
„Dat denk ik wel”, zegt Cliteur. „Maar ook niet meer dan een boeddhist, of een hindoestaan.”
Van den Brink: „Maakt u dat jaloers?” „Ja, een beetje wel. Overigens, ik heb meer met een leven na de dood dan met God.”
„Gelooft u in een leven na de dood?” „Geloven, geloven… Maar ik flirt er zo nu en dan wel mee.”
„Wat bedoelt u?” „Als er in een film vreselijke dingen gebeuren, een gezin wordt uitgemoord, dan komt de verleidelijke gedachte wel eens op van een leven na de dood.”
„Toen u Ouweneels boek las”, vraagt de discussieleider, „was er toen een moment dat u dacht: Daar zit iets in?” Cliteur: „Ik moet zeggen dat ik door het verhaal van de Amerikaanse evangelist Ironside onder de indruk ben geraakt van de mobiliserende kracht van het christendom. Tegelijk zeg ik: Religie is ook een afschrikwekkende kracht - zie de islam.”
Van den Brink: „Ouweneel schrijft in zijn boek over genezingswonderen, over mensen die uit de doden zijn opgestaan. Zouden zij u kunnen overtuigen? Zou u een keer met Ouweneel mee willen gaan?” Cliteur: „Why not?” Van den Brink: „Dat wordt een eitje voor jou, Willem.”
Dan: „Wat verwacht je ervan als Cliteur een keer mee zou gaan?” Ouweneel: „Eigenlijk weet ik bij voorbaat dat hij zal zeggen: Interessant, wil ik over nadenken, maar verder: nee.”
Tegen Cliteur: „Wilt u eigenlijk wel?” Deze: „Ik probeer me open te stellen. En als ik door de argumenten overtuigd zou raken, ja, misschien zou ik dan wel willen. Of niet willen. Op zo’n moment gaan ook allerlei psychologische argumenten een rol spelen. Als ik straks terugrijd in de auto en ik ga hier nog eens over nadenken, ja, je weet het niet.”
Ouweneel: „C. S. Lewis werd al sputterend over de drempel getrokken. En Paulus van Tarsen wilde ook niet.”