„Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid van mijn zonde. Sela.”
Psalm 32:5
Dat zijn gelukkige mensen! God gaat aan hun zonden voorbij en delgt ze uit. Omdat ze hun zonden niet zelf bedekken of verbergen, bedekt en verbergt God ze.
„Ik zei.” Dat betekent: nu zie ik dat ik zó moet spreken en doen. Het kan en mag niet anders. Het is alsof de dichter wil zeggen: zo genadig bent U, zo graag hoort U een oprechte bekentenis en ootmoedige schuldbelijdenis, dat U ook dadelijk troost en opricht, zodra de mens zich wil verootmoedigen. Zodra iemand inziet dat hij een zondaar is en U oprecht zijn nood klaagt, zodra is hij ook rechtvaardig en aangenaam voor U.
„Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE.” Dat betekent: ik zal mijzelf afkeuren, dan zal God me goedkeuren. Ik zal mijzelf verachten, dan zal God me eren. Ik zal mijzelf aanklagen, dan zal God me verontschuldigen. Ik zal tégen mijzelf spreken, dan zal God vóór mij spreken. Ik zal over mijn schuld vertellen, dan zal Hij over mijn vergeving vertellen, zoals Hij ook deed bij Maria Magdalena in het huis van Simon de melaatse (Lukas 7:47-50).
„En Gij vergaaft de ongerechtigheid van mijn zonde. Sela.” U vergaf ze mij. De reden hiervan is dat ik mijzelf de ongerechtigheid van mijn zonde heb aangerekend en ze als zodanig beleden heb. Toen hebt U mij de misdaad van mijn zonde vergeven.
Maarten Luther,
reformator te Wittenberg
(”De zeven boetpsalmen”, 1525)