Meditatie: In het graf geen lof
Psalm 115:17
De psalmist zegt: „Laat mij toch niet in de dood en in de hel blijven, maar maak mij uit genade levend, naar Uw goedheid. Verlos mij van de hel door Uw troost.” Op die manier geeft dit vers te verstaan dat dit lijden de poort en ingang is tot de eeuwige zonde en straf. Dat wil zeggen: tot de dood en de hel. Zo spreekt ook koning Hizkia als hij –onder zware aanvechtingen– zegt: „Ik moet tot de poorten der hel gaan, midden in mijn leven.”
Wie zal U in de hel danken? Daarom heeft de dichter gezegd: „Lof en dank brengen”, namelijk vanwege Uw goedheid. Want de hel, waar Uw barmhartigheid niet is, looft U niet. Daarentegen hoont en lastert zij Uw rechtvaardigheid en waarheid. Juist de kennis van deze rechtvaardigheid en waarheid is de allerbeste wetenschap die de heiligen in hun lijden hebben en daardoor worden zij ook behouden.
Wat het overige betreft zijn ze immers in ieder opzicht de verdoemden gelijk, zoals het ook in de laatste boetpsalm staat: „Verberg Uw aangezicht niet van mij, opdat ik niet gelijk zou zijn aan hen die in de groeve neerdalen” (Psalm 143:7). „Vanwege de afsnijding van mijn dagen zal ik tot de poorten van het graf ingaan” (Jesaja 38:10). Daarmee wil hij zeggen: „Toen ik dacht dat de beste tijd van mijn leven gekomen was.”
Maarten Luther,
reformator te Wittenberg
(”De zeven boetpsalmen”, 1525)