Schrijven naast een rottende appel
Titel:
”De opstand der Nederlanden”
Auteur: Friedrich Schiller; vertaald door Wilfred Oranje; nawoord en annotatie door Eric Moesker
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2005
ISBN 90 8506 116 4
Pagina’s: 497
Prijs: € 34,50. Friedrich Schillers slechte gezondheid en niet al te gezonde manier van werken -’s nachts, met veel snuiftabak en wijn- beletten hem niet uit te groeien tot een genie. Bij zijn tweehonderdste sterfdag verschijnt zijn geschiedenis van de Nederlandse Opstand in Nederlandse vertaling.
Het getuigt van uitgeversmoed om een boek over de opstand tegen Spanje uit te brengen waarvan de eerste druk meer dan twee eeuwen geleden in het Duits verscheen. Heeft het licht zo lang onder de korenmaat gestaan? Bevat het werk zo veel nieuwe inzichten of is de schrijver zo geniaal? Dat de auteur Friedrich Schiller is, verklaart al veel. Hij is immers een van de reuzen uit de Duitse literatuur.
Schiller (1759-1805), dichter, hoogleraar, schrijver en vriend van Goethe, was voorbestemd naar de Militaire Academie in Stuttgart te gaan. Daar wordt hij opgeleid tot regimentsarts. Tijdens zijn studiejaren valt hij op door zijn intelligentie. Maar als arts slaagt hij er niet in maat te houden bij het uitschrijven van recepten. Als hij bij zichzelf verschijnselen van malaria waarneemt, gaat hij deze zo zwaar te lijf dat hij er een chronische maagontsteking aan overhoudt.
Beter wordt hij dus niet. Van zijn tweeëntwintigste tot aan zijn dood nemen de kwalen alleen maar toe: darmtuberculose, manisch depressief, neurotisch, overwerkt… ziedaar een greep uit de kwalen die zijn verschillende biografen hem toeschrijven. Hoewel Rüdiger Safranski al een biografie aan hem wijdde, zijn er dit kroonjaar in Duitsland alleen al vier nieuwe bijgekomen, alsmede een over Charlotte, zijn vrouw.
Beethoven
Schillers slechte gezondheid en zijn niet al te gezonde manier van werken -liefst ’s nachts, met veel snuiftabak, wijn en een rottende appel in zijn bureau omdat de geur daarvan hem aangenaam prikkelt- beletten hem niet uit te groeien tot een genie. Tijdens zijn leven valt hem al veel eer te beurt. De opvoering van zijn eerste toneelstuk, ”Die Räuber”, is reeds een daverend succes. Zijn latere stukken inspireren weer anderen.
Met ”Alle menschen werden Brüder” ging Beethoven in de Negende Symfonie aan de haal. Het lied ”Nänie” werd door Brahms vereeuwigd. Verdi werkte zijn ”Wilhelm Tell” en ”Don Carlos” uit tot opera’s, net als Puccini met zijn ”Turandot”. Schillers fraaie uitspraken blijven in je geheugen hangen. De één spreekt van ”esthetisch idealisme”, een ander van ”Sturm und Drang”. Vanaf 1799 woont hij vlak bij Herder en Goethe in Weimar, waar hij ook is begraven.
Uniek aan Schiller is zijn verstaan van de tekenen van zijn eigen tijd. Hij is nauwelijks aan de dienst ontsnapt of het verschijnsel van vrijheidsoorlogen heeft zijn warme belangstelling. En de helden die in dergelijke oorlogen de hoofdrol spelen. Hij bewondert Mozes -over wie hij ook schrijft- evenzeer als Wilhem Tell en stimuleert een vriend tot het schrijven van een geschiedenis van ”Merkwaardige opstanden en samenzweringen”. Zijn ideaal is modern te noemen: een verenigd Europa waarin mensen wonen die redelijk zijn en die politieke keuzes kunnen maken. De figuur die hem, net als Goethe, in de Tachtigjarige Oorlog het meest aanspreekt is Lamorael van Egmond, de edelman die boven de partijen wilde staan en zich op tragische wijze in Alva had vergist.
Revolutie
Zijn studie over Egmond groeit uit tot een ”Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der Spanischen Regierung”. Het was door dit boek dat Goethe hem een aanstelling kon laten verwerven als hoogleraar in Jena. Als een vroege Magritte staat onder de naam van de auteur een hoed, op een stok gestoken, in een leeg landschap. De burger in de metafoor van een hoed. Jaar van verschijnen: 1788, één jaar voor het losbarsten van de revolutie in Frankrijk!
Dit boek werd door Wilfred Oranje opnieuw vertaald. Eric Moesker heeft er een buitengewoon fraai nawoord aan toegevoegd. Het belangwekkende van ”De opstand der Nederlanden” is niet geschiedkundig -niet dat er vreemde zaken in staan- maar belangrijke zaken zijn na twee eeuwen wel achterhaald. Schiller heeft zijn plan om in zes delen de hele Opstand te beschrijven niet uitgevoerd. Hij stopte al in 1567. Er staan dus maar twee jaar revolutie in. Bovendien springt hij ineens naar het beleg van Antwerpen in de jaren 1584/85.
Spannend
Lezenswaardig is het werk aan de ene kant door zijn fraaie proza, en aan de andere kant door zijn psychologische terzijdes bij de daden van zijn helden. Schiller is achttiende-eeuws wollig, maar hij schrijft spannend. Hij doet denken aan Louis Paul Boons ”Geuzenboek” en Simon Vestdijks ”Vuuraanbidders”.
Gelukkig hebben sommige taalgrapjes de vertaling overleefd: ”werktuigen van wellust” zijn de vele hoeren die Alva uit Italië meebracht, en ingenieur Genibelli noemt hij ”de Archimedes van Antwerpen” die zijn branders „de snelvlietende Schelde” laat afvaren. Brederode zet hij neer als „een machteloos idool van de protestanten en een last voor de katholieken.” Over koning Filips II: „Zijn geloof was wreed en somber, want zijn god was een verschrikkelijk wezen. Van Hem had hij niets meer te ontvangen. Wel te vrezen.”
Interessant is Schillers vermelding dat Egmond in zijn naïviteit zich verheugde over het feit dat hij Alva tijdens het dobbelen enorme bedragen afnam, of dat hij de slecht tegen zijn verlies kunnende Spaanse generaal overtrof tijdens wedstrijden kruisboogschieten. Oranje en Brederode zijn gevlucht, de opstand neergeslagen. Egmond denkt dat Alva hem ruim zal belonen: „Een gelukkiger persoon dan Egmond zich voelde, kon er niet zijn… hij was de ster die aan de hemel straalde.” Binnen een jaar viel zijn hoofd.