„Geef mij maar een mens”
Titel:
”Dode zielen”
Auteur: Nikolaj Gogol; vertaald door Arthur Langeveld
Uitgeverij: L. J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, derde druk, 2002
ISBN 90 254 9944 9
Pagina’s: 436
Prijs: € 7,98; Titel: ”Dagboek van een gek”
Auteur: Nikolaj Gogol; vertaald door Arie van der Ent
Uitgeverij: L. J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 9020457802, 61 blz.
Pagina’s: € 11,30;
”Verhalen”, door Nikolaj Gogol; vertaald door Arie van der Ent; uitg. L. J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2001; ISBN 90 204 0489 X; 336
Prijs: € 23,90.
De Russische schrijver Gogol bespot journalisten en ambtenaren, neuzelt over het snuiten van je neus of de geur van bediendes en steekt op een aardige manier de draak met schijndiepzinnigheid. Het meest interessant zijn Gogols ”Testament” (1845) en ”Auteursbiecht” (1847), waarin hij zich bezint op de positie van schrijvers in de maatschappij.
Kenmerkend voor het oeuvre van Nikolaj Vasiljevitsj Gogol (1809-1852) zijn zowel de humoristische en satirische capriolen als de soms prekerige en belerende toon. Hij zag voor zichzelf een hoge missie weggelegd. „Ik had pas vrede met mijn schrijverschap toen ik voelde dat ik in die loopbaan eveneens mijn land kon dienen.” Dat betekende voor hem het ontcijferen, het ’raden’ van de menselijke ziel met al haar gevoelens, verlangens en hartstochten. Geen grootse karakters, maar mensen van het volk interesseerden hem, „heel die diepte van koude, versplinterde, alledaagse personages die over ons aardse, veelal doornige en moeilijke pad krioelen.”
Gogol mag dan inmiddels 150 jaar geleden overleden zijn -2002 is een herdenkingsjaar-, hij blijft in Rusland een van de gevierde auteurs. Na de dood van Poesjkin in 1837 volgde Gogol hem op als beroemdste Russische schrijver. Gogols invloed op Dostojewski en Tsjechov is groot geweest. Arie van der Ent vertaalde de beste van Gogols verhalen en liet deze uitgeven in een fraaie band bij uitgeverij L. J. Veen. Zijn selectie herbergt zowel evergreens als ”De neus” (1835), ”De overjas” (1841) en ”Dagboek van een gek” (1835) als de minder bekende verhalen ”Ivan Spie en zijn tante” (1841), of zelfs tot op heden onbekende teksten als ”De vrouw” (1830) en ”Het leven” (1834).
Als zoon van een Oekraïense grondbezitter beproefde Gogol in Petersburg zijn geluk om een carrière als ambtenaar te maken. Binnen drie jaar werd de jonge schrijver landelijk bekend en had hij kennis gemaakt met de coryfeeën van het Russische literaire leven.
Een van de meest amusante schelmenromans uit de wereldliteratuur is Gogols hoofdwerk ”Dode zielen” (1842), waarin de hoofdpersoon, Tsjitsjikov, dorpen langsgaat om tegen een prik zoveel mogelijk ’dode boeren’ te kopen. Het aanzien van de landadel wordt in het vroegmoderne Rusland namelijk bepaald door het aantal lijfeigenen, ’zielen’ dat men bezit. Tsjitsjikov handelt in boeren die volgens de revisielijsten nog in leven zijn maar in de periode dat de lijst wordt bijgewerkt zijn overleden. Zijn reis voert langs bizarre landeigenaars die ieder op eigen wijze op het vreemde voorstel reageren.
Kafkaësk
Als verteller levert Gogol geen afgeronde of dichtgetimmerde verhalen waarin het intellect en de fantasie van de lezer wordt uitgeschakeld of genegeerd. Essentiële onderdelen blijven in nevelen gehuld, zoals bijvoorbeeld in het verhaal van een neus die verdwijnt, op merkwaardige wijze opduikt, uit wandelen gaat, weer terugkeert maar zich helaas niet laat hechten om tenslotte toch nog op wonderlijke wijze op z’n plaats terecht te komen. Een klassiek kolderverhaal dat meer tot vermaak dient dan tot maatschappelijk nut, zoals Gogol -het typeert hem- aan het slot moet toegeven.
In het autobiografische ”Dagboek van een gek” zet hij de wetenschap en de journalistiek te kijk. „Naar verluidt is er in Engeland een vis boven water gekomen die twee woorden sprak in zo’n rare taal dat de geleerden haar al drie jaar proberen thuis te brengen en tot op heden niets hebben ontdekt. Ik las in de krant ook over twee koeien die in een winkel kwamen en twee pond thee wilden hebben”, lacht hij. Het meest echter geeft de gevierde schrijver de ambtenaar ervan langs die „met een gezicht als een apothekersflesje het heel fijn vindt als er zoveel mogelijk pennen staan.” Aan ambtelijk geschrijf herkent Gogol meteen dat hier geen mens, maar een hond aan het werk is geweest. „Ze begint zoals het hoort, maar ze eindigt zoals een echte hond”, becommentarieert hij een brief, om even later uit te barsten: „Wat een troep! (…) Geef mij maar een mens. Ik wil de mens zien. Ik verlang voedsel - spijs die mijn ziel kan voeden en verzoeten.”
Graag drijft Gogol de spot met gemaakte diepzinnigheid, met ’helden’ die „ter plekke een grote hoeveelheid zeer gecompliceerde problemen oplossen.” Tegelijk laat het ”Dagboek” zien dat Gogol een tragische en eenzame schrijver moet zijn geweest met een soort kafkaësk levensgevoel.
Monument
Een andere sfeer dan in zijn romans en verhalen treffen we aan in zijn beschouwende teksten. Het ”Testament” (1845) is een interessant document, waarin Gogol zich bezighoudt met zijn literaire erfenis. Hij vindt dat ze na zijn dood geen enkel monument voor hem moeten oprichten en niet moeten piekeren „over dergelijke, een christen onwaardige onzin. Wie van mijn naasten ik daadwerkelijk dierbaar ben geweest, die richte op andere wijze een monument voor mij op: hij richte dat op in zichzelf door een onwankelbare vastberadenheid inzake het leven, een opbeuren en opfleuren van alle mensen om hem heen.” Daarin zag hij ook een taak voor de schrijver weggelegd. „Zijn plicht geldt niet alleen het bezorgen van een aangenaam tijdverdrijf voor verstand en smaak. Hij zal streng ter verantwoording worden geroepen indien van zijn werken geen nut voor de ziel uitgaat en niets van hem beklijft dat de mensen sticht.”
Later bekende Gogol in zijn ”Auteursbiecht” (1847) dat de „gedachte aan dienen” hem nooit heeft losgelaten, en dat een mens, om zo’n dienende taak te kunnen vervullen, zijn eigen kleine verdrietjes moet vergeten, veel liefde moet hebben voor de mens in het algemeen en een waarachtig christen moet worden in de volle betekenis van het woord. De ziel van de mens, die was het voorwerp van zijn observaties geworden. „Alles waarin maar enigszins de kennis van de mensen en van de ziel van de mens tot uitdrukking kwam, van iemands mondelinge biecht tot de biecht van een anachoreet en woestijnheilige, hield mij bezig, en op die weg kwam ik onbewust, bijna zonder het zelf te weten hoe, tot Christus.”
Schadelijk
Gogol vond dat het schrijven van romans en verhalen moest leiden tot een beschaafdere en betere wereld. Schrijvers die zelf nog onopgevoed waren als burger vond hij maar gevaarlijk, want hun invloed zou eerder schadelijk zijn dan nuttig.
Aan het eind van zijn leven kwam hij in aanraking met vader Mattheus, een orthodoxe priester, behorend tot de ultraconservatieve vleugel van de Grieks-Orthodoxe Kerk. Deze man was van mening dat alle boeken naast de Bijbel schadelijk en overbodig zijn. Hij drong er bij Gogol op aan zijn literaire werk te verloochenen en in het klooster te gaan, waar deze, aldus Arie van der Ent, „een soort langzame zelfmoord pleegde door zich in handen van een steile priester te laten verhongeren, vol wroeging en verwijt om zijn mislukte rol van morele redder des vaderlands.” Gogol overleed als gevolg van vrome zelfkastijding. In deze tijd moet hij, diep onder de indruk van Mattheus, het tweede deel van zijn ”Dode Zielen” hebben verbrand. Het lijkt erop dat hij zijn werk verbrandde uit angst voor verkeerde maatschappelijke gevolgen.