Landbouwbolwerk valt uiteen
Titel:
”Het platteland. Over de laatste Nederlandse boeren”
Auteur: Sietse van der Hoek
Uitgeverij: Contact, Amsterdam, 2002
ISBN 90 254 1421 4
Pagina’s: 173
Prijs: € 15,50; Titel: ”Op goede gronden. Geschiedenis van de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond 1918-1995”
Auteur: Rolf van der Woude
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2001
ISBN 90 6550 673 X
Pagina’s: 630
Prijs: € 44,-.
Leven op de boerderij leek een voorrecht. Altijd eigen baas, altijd bij je vrouw thuis en altijd de seizoenen op je huid. De prestaties van de Nederlandse agrarische sector werden jarenlang geroemd. Inmiddels waait er op het platteland een gure wind. De boerenstand zit in de hoek waar de klappen vallen. Zelfs een belangrijke pijler als de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB) ging onderuit. Toch blijft bij veel agrariërs de passie.
In het Friese Nijeholtpade boeren Henk en Boukje Hijlkema. Tot aan de lente nog. Na dertig jaar ”boerken” verkopen ze hun 40 hectare weiland, de zestig melkkoeien en het melkquotum van 450.000 liter. Moeilijk, moeilijk was het besluit. Niet zozeer omdat hun kinderen het bedrijf niet willen overnemen, maar omdat een groot deel van hun land teruggaat naar de natuur. Het wordt straks welbewust verzompt en vernat. „Dat gaat tegen de natuur van de boer in”, zegt Henk in het boek ”Het platteland. Over de laatste Nederlandse boeren” van Volkskrant-verslaggever Sietse van der Hoek.
Acht koetjes molk zijn vader toen Henk Hijlkema op de lagere school zat, en zelf kocht hij zijn eerste hectare land voor 5000 gulden. Inmiddels is de grond een vermogen waard. Nu wordt Boukje in de supermarkt gekscherend begroet met „goeiedag miljonair.”
Het echtpaar heeft altijd hard gewerkt en sober geleefd en vindt het een raar idee dat je pas een beetje rijk wordt met boeren wanneer je ermee ophoudt. Toch is het een feit. Henk is somber: „Je schrikt je rot als je ergens een half jaar niet geweest bent: zoveel er aan industrieterrein en Vinex-wijken wordt bijgebouwd. De agrarische poot onder de economie wordt steeds minder van belang, lijkt het. De boerenstand verliest de slag. Politiek hebben we al niets meer in te brengen, terwijl we de modernste veeteelt ter wereld hebben. Maar de mensen vinden voedsel in de winkel zo vanzelfsprekend allemaal. Er zou weer es een oorlog…”
Robuuste werkpaarden
Deze citaten uit het boek van Sietse van der Hoek geven niet alleen bepaalde gedachten weer die onder veel boeren en tuinders leven, maar laten ook treffend de veranderende positie van de landbouw in de samenleving zien. In vijftig jaar tijd is alles drastisch veranderd.
Het kan verkeren. Eeuwenlang vormden de boeren het hart van het platteland. De lage helft van Nederland werd stukje bij beetje, polder voor polder, drooggelegd, waarna er groene weiden en vruchtbare akkers van werden gemaakt. Op de droge zandgronden in de hoge helft van het land zorgde de komst van kunstmest ruim honderd jaar geleden voor een belangrijke vooruitgang.
De grote stap voorwaarts kwam echter pas na de Tweede Wereldoorlog. Er werd een ingrijpende omslag gemaakt van kleinschalige naar grootschalige landbouw. Het parool werd: produceren, intensiveren, rationaliseren en specialiseren. Tractoren vervingen robuuste werkpaarden, grote glazen kassen verminderden de afhankelijkheid van het weer en melktanks namen de plaats in van de karakteristieke melkbussen. Veel kleinere bedrijven die de ontwikkelingen niet meer konden bijbenen, werden overgenomen.
Op de zandgronden in Brabant en op de Veluwe veranderden de bedrijfjes van vele keuterboertjes in grootschalige varkens- en kippenhouderijen. Sietse van der Hoek karakteriseert in zijn boek de Veluwse boer als nazaat van arme landarbeiders of boeren. Bij hen is het schrapen en sloven om uiteindelijk een eigen bedrijf te hebben het uitgangspunt. De Veluwse boer is iemand voor wie zelfstandigheid en bedrijfsvrijheid bijna heilige principes te noemen zijn: overheidsbemoeienis met de bedrijfsvoering wordt nauwelijks of niet geduld. Wat dat betreft bestaat er op de Veluwe een lange traditie van verzet, waarbij verwezen wordt naar botsingen omtrent ruilverkavelingen, inenting van dieren en de mkz-rellen van vorig jaar in Kootwijkerbroek.
Het Groene Front
Door de veranderingen schoot de productiviteit omhoog. Ook het stimuleren van het landbouwonderzoek en -onderwijs droeg daaraan bij. Nederland ontwikkelde zich -mede door de vorming van een gemeenschappelijke Europese markt en gunstige subsidieregels- tot een van de grootste exporteurs van landbouwproducten ter wereld.
Een belangrijk onderdeel van de succesformule was de goede samenwerking tussen overheid, politiek en bedrijfsleven. Er vormde zich een hecht bolwerk, het zogenaamde Groene Front, zo blijkt uit het boek ”Op goede gronden. Geschiedenis van de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond 1918-1995”. Hierin geeft de historicus Rolf van der Woude gedetailleerd de ontwikkelingen weer.
De protestants-christelijke CBTB was naast het algemene Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité (KNLC) en de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) een van de drie verzuilde landbouworganisaties. De CBTB -opgericht door volgelingen van de antirevolutionaire Abraham Kuyper- kende begin vorige eeuw een moeizame start. Er was weinig belangstelling. De oorzaak zou „een gebrek aan geestelijk leven” zijn.
In de praktijk bleek er op het platteland op economisch gebied weinig behoefte te bestaan aan een verzuilde protestantse landbouworganisatie. De agrariërs met een hervormde achtergrond waren -als ze al lid waren van een bond- veelal aangesloten bij het algemene KNLC. Datzelfde gold voor hun staatkundig gereformeerde collega’s.
Na een moeizame start en een ambivalente houding tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog nam het belang van de CBTB vanaf begin jaren vijftig toe. Door de oprichting van het Landbouwschap -waarin de drie landbouworganisaties en de vakbonden samenwerkten- kregen de boeren een belangrijke spreekbuis richting overheid en politiek.
De eigen identiteit van de CBTB kreeg vooral gezicht door het starten van protestants-christelijke landbouwscholen en het beleggen van bijeenkomsten. Toch vormde al vanaf de oprichting het inhoud geven aan „die lastige C” een moeilijk punt. „Christelijke aardappelen of tomaten bestaan niet.” Het bepalen van een eigen gezicht werd nog moeilijker toen begin jaren zestig een nieuwe generatie bestuurders -met een modern-christelijke zienswijze- haar intrede deed. Zij kozen meer voor een pragmatische, op het agrarisch-economisch beleid gerichte aanpak, ofwel voor schaalvergroting. Kleinere bedrijven hadden volgens hen weinig toekomst.
Melkplassen
Begin jaren zeventig werden de eerste breuken in het Groene Front zichtbaar. De nadruk op productiviteit had in Europa geleid tot een enorme overproductie en als gevolg daarvan tot lage prijzen. In 1974 keerden de boeren zich tijdens een protestbijeenkomst in stadion Galgenwaard in Utrecht massaal tegen hun leiders.
De problemen bleven aanhouden. Om een einde te maken aan de gigantische boterbergen, melkplassen en wijnmeren koos de Europese Unie begin jaren tachtig voor productiebeperking. Onder hevige boerenprotesten werden melkquota ingevoerd.
De landbouw werd niet alleen geconfronteerd met overschotten, maar ook werd steeds duidelijker dat de nadruk op een hoge productiviteit leidde tot milieuproblemen. Vooral het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw en de tuinbouw en het mestoverschot in de intensieve veehouderij kwamen ter discussie te staan.
Langzaam maar zeker haalde de politiek de teugels aan. Scherpe protestacties mochten niet baten. Zelfs het CDA -jarenlang een van de belangrijkste onderdelen van het Groene Front- veranderde van koers. De agrarische sector verloor snel aan invloed. Het bolwerk viel uiteen. Zeker toen er tijdens de paarse kabinetten voor het eerst sinds tientallen jaren ministers van Landbouw kwamen die niet tot het CDA behoorden.
Ontzuiling
Aan de Christelijke Boeren- en Tuindersbond ging het proces van ontzuiling in Nederland niet voorbij. Hoewel de bestuurders het belang van een eigen identiteitsgebonden organisatie vrij lang bleven onderschrijven, bleek uit onderzoek dat de achterban steeds minder waarde hechtte aan een christelijke organisatie. Veel leden wilden één landbouworganisatie, omdat dit zou leiden tot een betere belangenbehartiging. Uiteindelijk besloot de CBTB in 1994 samen met het KNLC en de KNBTB de nieuwe landbouworganisatie LTO-Nederland te vormen.
In het uitgebreide boek ontbreekt het gegeven dat LTO-Nederland een werkgroep Identiteit oprichtte om na te denken over de ethische aspecten van de landbouw. Maar hoewel verschillende oud-CBTB’ers de belangrijkste posten bij de nieuwe organisatie innemen, is hier toch nauwelijks iets van terechtgekomen. Ook hieruit blijkt dat bezinning eigenlijk niet leeft.
De ontwikkeling van de CBTB is net als de ondergang van verschillende andere antirevolutionaire organisaties een belangrijke spiegel voor de reformatorische organisaties. Als een C-organisatie weinig of geen inhoud weet te geven aan haar identiteit, verliest zij op den duur haar bestaansrecht.
Wat dat betreft staat er in het boek van Van der Woude een interessante passage over het soort mensen dat zich bij de CBTB aansloot. Het gaat om de boeren Slim, Sleur, Naïef, Baantje, Biliam en Zoutman. Ze hadden gemeenschappelijk dat ze zowel lid waren van het algemene KNLC als van de CBTB. Slim deed dat om van twee walletjes te kunnen eten; Sleur uit gewoonte; Naïef omdat hij de argumenten van de neutrale bond voor zoete koek slikte; Baantje hoopte op een eervolle functie en Biliam werd getekend als een soort agent-provocateur.
Zelfs boer Zoutman kreeg een veeg uit de pan. Diens fraaie betoog dat hij de CBTB op de eerste plaats stelde maar ook een positieve rol in de neutrale landbouworganisatie wilde spelen, ging niet op. De algemene landbouworganisaties hadden zich immers nooit iets gelegen laten liggen aan de christelijke boodschap. Heel anders stond het met boer Rechtzee. Hij koos uit overtuiging voor de CBTB als zijn enige belangenbehartiger. Deze types mogen ook heden ten dage binnen de reformatorische organisaties wel tot nadenken stemmen.
Perspectieven
De boeken van Van der Hoek en Van der Woude geven elk op een eigen manier een interessant inzicht in de ontwikkelingen van de agrarische sector. In feite is de zwakte van de één de kracht van de ander. Van der Woude geeft een goed historisch overzicht, maar dit blijft vrij droog omdat hij zich vooral baseert op officiële stukken, waardoor het menselijk verhaal niet uit de verf komt.
Van der Hoek geeft daarentegen -helaas aan de hand van soms wat grove voorbeelden en uitdrukkingen- via de verhalen van boeren een aardig beeld van de gang van zaken op het platteland. Een minpunt is wel dat hij onvoldoende duidelijk maakt dat er toch nog heel wat boeren en tuinders zijn die plezier hebben in hun werk.
De komende jaren zullen er veel bedrijven verdwijnen. Van de boeren die doorgaan, geeft Van der Hoek in zijn boek verschillende voorbeelden. Sommigen kiezen voor het aan huis verkopen van hun producten, starten een camping of halen extra inkomen uit natuurbeheer, maar het grootste deel zal het technologische traject volgen en door de overname van de ’wijkers’ grote bedrijven vormen met 200 tot 300 koeien of ruim 200 hectare bouwland.
Maar de opvattingen over de perspectieven lopen uiteen. „„We moeten ons afvragen of het voor Nederland dramatisch is als er geen agrarische sector zou zijn”, zegt Gerard, een zoon van een melkveehouder uit het Groene Hart, heftig. Het is even stil in de grote boerenkeuken. „De mijnbouw en textiel zijn ook verdwenen. En Nederland is er niet slechter van geworden, dacht ik.” De anderen betwijfelen zijn conclusie.
„Zeg Gerard”, wil zijn vader nu wel eens weten. „Welk cijfer geef jij eigenlijk aan je verwachting voor de toekomst van ons melkveebedrijf met 125 koeien?” Zelf geeft de boer een zevenenhalf, maar Gerard zegt: „Een zes.” „Nog wel een voldoende dus”, reageert zijn vader. „Niet alle zaken zijn te beredeneren”, zegt de zoon.”