„Want: Nog een zeer weinig tijds, en Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven.”
Hebreeën 10:37
Als Izak het dus volhoudt al zijn verdriet in Gods boezem uit te storten, met al de kwellingen waardoor hij zich neergedrukt voelde, en dat alles in Gods schoot heeft neergelegd, is dat een stellige bevestiging van zijn geloof. Dát moeten wij dus uit zijn voorbeeld vasthouden, dat we niet moeten denken dat God Zich verplicht heeft om alles wat Hij ons heeft toegezegd aanstonds uit te voeren. Want als Hij gesproken heeft, kan het gebeuren dat Hij er geen enkel teken van geeft dat Hij Zijn werk volbrengt. Wij gaan dan denken dat het, zoals men zegt, enkel de woorden zijn van de zaken die Hij ons beloofd heeft. Wij moeten dus staande worden gehouden door zo’n geduld als waartoe de apostel ons opwekt in Hebreeën 10. Dat betekent dat we ons dag aan dag en jaar na jaar en heel ons leven lang rustig moeten houden, alsof er niets aan de hand was, en voor God moeten zwijgen, zonder tegen te stribbelen, te protesteren en te redetwisten, zonder God aan te manen, zoals dat in de aard van onze onstuimige verlangens ligt. Daarin moeten we toepassen wat de apostel ook aanhaalt uit de profeet Habakuk (Hebreeën 10:37), dat we, als de belofte uitblijft, moeten afwachten en dat ze niet zal uitblijven.
_Johannes Calvijn,
predikant te Genève
(”Dertien preken over de verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezau”, 1562)_