PBL verwacht niet veel begrip EU voor slechte waterkwaliteit
Nederland hoeft bij de Europese Unie niet op veel begrip te rekenen als het de komende jaren in de knel komt door een te slechte waterkwaliteit. Daarvoor waarschuwen onderzoekers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een rapport.
„Het valt op dat Nederland op veel fronten een hekkensluiter in Europa is”, schrijft het planbureau over de waterkwaliteit en andere thema’s op het gebied van natuurkwaliteit. „Daarmee is de kans op Europese herkenning en begrip voor de Nederlandse situatie vrij klein”, schatten ze in. Nederland staat de komende jaren dan ook „voor zeer forse opgaven”.
In 2027 moet Nederland voldoen aan de doelen in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarin staan harde grenzen voor verschillende soorten vervuiling in grond- en oppervlaktewater. Schoon water is onder meer belangrijk voor planten- en diersoorten, maar bijvoorbeeld ook voor de drinkwatervoorziening. De richtlijn bestaat al sinds het jaar 2000, maar heeft weinig prioriteit gekregen. Net als de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLi) eerder, waarschuwt het PBL dat het niet halen van de wettelijke doelen „een rem” kan zetten op de bouw van woningen, wegen en bedrijventerreinen.
„Nederland heeft al meerdere keren uitstel gekregen, dat houdt een keer op”, zegt PBL-directeur Marko Hekkert. Dat de waterkwaliteit nog niet op orde is, ziet hij als resultaat van „collectief uitstelgedrag”. De overheid had hier „echt meer regie moeten voeren”, zegt Hekkert. Hoe groot de juridische problemen door slechte waterkwaliteit worden, vindt hij moeilijk in te schatten. Dat hangt onder meer af van toekomstige rechtszaken over projecten en vergunningen.
De onderzoekers zien parallellen met het stikstofprobleem. In het algemeen raden ze het kabinet aan om meer te investeren in de kwaliteit van de leefomgeving. Dat vinden ze beter dan een situatie waarin bij ieder project moet worden bekeken hoe minimale milieunormen gehaald kunnen worden.
In de Monitor Nationale Omgevingsvisie wordt ook stilgestaan bij tal van andere onderwerpen die met de leefomgeving te maken hebben, waaronder de staat van de natuur: 90 procent van de habitattypes kent een „matige tot zeer ongunstige staat van instandhouding”. Het gaat ook over de milieu-impact van de landbouw. Die is volgens de monitor sinds 2010 op veel punten niet verder afgenomen. In de twee decennia daarvoor lukte het met regels en subsidies nog wel om de ammoniakuitstoot en het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen.