Cham is sympathieker dan Noach
Titel:
”De arkvaarders”
Auteur: Anne Provoost
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2001
ISBN 90 2147958 3
Pagina’s: 296
Prijs: € 15,95. De zondvloed is het onderwerp van het jongste boek van Anne Provoost. Een getrouwe navolging vanuit het perspectief van het bijbelverhaal biedt ”De arkvaarders” echter niet: de schrijfster heeft meer sympathie voor Cham dan voor zijn vader en zijn broers. Vorige week werd het boek onderscheiden met een Gouden Zoen: de prijs voor het beste jeugdboek van het jaar in de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar.
„Hoog en lanc/ Breed van ganc/ Dik en stark/ Was de ark/ Daar in klam/ Sem en Ham/ Met zijn broer/ Vaar en moer/ en nog drij/ Wijfs daarbij.” Zo begint Jacobus Revius’ (1586-1658) gedicht over de zondvloed. Het staat in Peter Spiers prentenboek ”De ark van Noach” (1978). De prenten van Spier brengen het bijbelverhaal heel dichtbij: Noachs vrouw staat op een tafeltje als de twee muizen de ark binnengaan, uilenoogjes geven licht in de nacht. En het water komt steeds hoger en vernietigt alle leven. De mensen die achterblijven en verdrinken heeft Spier niet getekend - te confronterend en te pijnlijk?
Door dat prentenboek merkte ik indertijd hoe onscherp mijn beeld van de zondvloed was. Dat bijbelverhalen gaan over echte mensen met echte gevoelens van vreugde, verdriet en onzekerheid besef je vaak pas door een bewerking tot een kinderbijbelverhaal of vertelling. De bijbelverhalen waaraan ik de sterkste herinneringen heb, zijn die uit ”Het grote voorleesboek” van Van de Hulst - aan tafel werd een andere kinderbijbel gelezen. De man met het motto ”vertellen is laten zien” liet mij inderdaad zien en meevoelen hoe Hagar en Ismaël werden weggestuurd en van dorst dreigden om te komen, hoe de beroofde man gewond lag te wachten op hulp die van onverwachte Samaritaanse zijde kwam.
Gouden Zoen
Het nieuwe boek van Anne Provoost, ”De arkvaarders”, gaat over de bouw van de ark en de zondvloed. Na haar veelbekroonde boek ”Vallen” -over racisme en de verleidingen van extremisme- en ”De roos en het zwijn” is een nieuwe Provoost iets om naar uit te zien. Ze schrijft ook hier weer zorgvuldig en beeldend, zelfs spannend. Vorige week heeft Provoost voor dit boek de Gouden Zoen ontvangen. Het is een boek dat opvalt, dat doet nadenken en lang bijblijft. Zoals meer jeugdboeken van nu, is het leeftijdloos en evenzeer geschikt voor volwassenen.
Hoofdfiguur is Re Jana, een meisje van het zwarte moerasvolk. Met haar vader en verlamde moeder trekt ze weg uit het moerasgebied waar het water dreigend stijgt. Haar vader is botenbouwer en heeft gehoord van de bouw van de ark; hij hoopt op de werf werk te vinden. Op het gevolg van dit perspectief kom ik nog terug.
Knap beschrijft Provoost de verschillen tussen het zwarte moerasvolk en de nomadische Rrattika, een misprijzend bedoelde benaming. Nooit lijkt ze informatie te geven, maar steeds verweeft ze gegevens volkomen natuurlijk in haar verhaal. Ik hoorde zeggen dat ze een jaar of vier bezig is geweest met dit boek.
„Wat men niet/ In en liet/ Mens of beest/ Gaf den geest/ In den grond/ Om de zond’/ Die het al/ Bracht ten val.” Slechts deze acht regeltjes besteedt Revius aan de talloze slachtoffers van de zondvloed. Provoost beschrijft beklemmend hoe de spanning stijgt, hoe het Re Jana steeds duidelijker wordt wat er gaat gebeuren: alleen Noach en de zijnen mogen in de ark. En waarom? Zijn zij beter dan de rest? Noach is een stug, zwijgzaam man met een opdracht van zijn God, hier steeds de Onnoembare genoemd. Vooral Sem en Jafeth hebben nogal wat nare eigenschappen. Re Jana en haar vader komen veel te weten door hun bijzondere positie: de vader komt als botenbouwer in dienst van Cham, Re Jana kan goed water vinden en wast en verzorgt -vermomd als jongen- Cham, soms ook Sem en Jafeth.
Vrijheid
„Paar bij paar/ Trad daar naar/ Weer aan ’t land/ Door Gods hand/ Die liet af/ Van zijn straf/ Hem, de Heer/ Zij de eer!” schrijft Revius. Provoost neemt veel vrijheid ten opzichte van het bijbelverhaal. Te veel, zoals verschillenden uit mijn omgeving vonden? Nee, dat vind ik niet, al begrijp ik dat standpunt wel. Door de keus van Re Jana als hoofdfiguur krijg je als lezer sympathie voor haar afstandelijke onbegrip: hoe kan de Onnoembare zo iets vreselijks laten gebeuren? Hier ontbreekt het vertrouwde perspectief zoals Revius het verwoordt: de zondvloed is voorbij, het leven mag herbeginnen, God zij dank. Tekenend is het dat de God die nog steeds als De Naam, Hashem, wordt aangeduid, hier de Onnoembare heet. In Re Jana’s ogen is Noachs God een meedogenloze God, een God zonder troost. En ja, dat doet je als lezer die wél in de God van Noach, van Abraham, Izaäk en Jacob, gelooft, best pijn. Maar als iemand iets kritisch zegt over een bemind persoon, verandert toch niet mijn liefde? Ik ben benieuwd wat het boek voor tieners betekent, hoe die op dit verhaal reageren.
”De arkvaarders” lijkt meer een verhaal over Cham en de zijnen dan over Noach en de zijnen. Het boek eindigt als na de vloed Cham met zijn gezin wordt vervloekt en weggestuurd, een onzekere toekomst tegemoet. Let op hoe navrant dit is: nauwelijks is de zondvloed voorbij, ternauwernood is de aarde droog, en Sem en Jafeth worden uitverkoren om te blijven maar Cham wordt weggestuurd. Weg van de ark, weg van Noach, weg van de Onnoembare. De roman eindigt: „Zo liet ik de ark achter me. (…) Aan de laatste plas dronken de kamelen tot hun buiken bol stonden. Vervolgens trokken ze deinend als schepen westwaarts, voetafdrukken van mijn vader volgend die je alleen kon zien als je half keek.”
De kamelen, schepen der woestijn, vormen een tweede ark en gedragen door hen gaat Cham met zijn gezin aan zijn geschiedenis beginnen. Door een woestijnzee van zand. Het boek eindigt op het punt waarop de wegen van Noach, Sem en Jafeth enerzijds en Cham anderzijds scheiden. Na dit laatste hoofdstuk volgt nog een epiloog, geschreven in de stijl van de bijbelse geslachtsregisters. De laatste alinea trekt het boek nadrukkelijk de actualiteit in: „Dat zijn de families van de zonen van de bouwheer, volgens hun geslachten: van hen stammen de volken af die zich na de vloed over de aarde hebben verspreid. De vloed heeft het kwaad niet kunnen wissen. Tot op vandaag gaat de strijd tussen de Semieten en de nakomelingen van Kanaän voort.”