Gewenst man
Zegen God en sterf. Dat was de heilloze raad die Jobs moeilijke vertroosters hem vroeger gaven. Heeft er ooit een man onder de zon geleefd waarmee de Goddelijke voorzienigheid zo wonderlijk heeft gehandeld? Een man die God in de smeltkroes heeft gezuiverd en die Hij weer spoedig heeft hersteld en verhoogd.Zo was het met Job. Hij woonde in het woeste gedeelte van Arabië. In die steenachtige Arabische woestijn werd deze diamant gevonden die alle hamerslagen van de beproeving grootmoedig kon verdragen.
Job was niet van de aard van de wereldse kinderen, die de godsvrucht wel in de mond maar niet in het hart hebben. Hij was geen man die de mantel naar de wind wist te hangen. Hij was oprecht en vroom. Hij sprak zoals hij het van harte meende. Hij had recht en gerechtigheid lief.
Over het hoofd van deze man zijn alle baren van onheil geslagen en alle onweders van verdrukking. Hij was een man tegen wie de poorten van de hel storm liepen.
Toen kwamen er boden die hem meldden dat al zijn vee weggevoerd of gedood was. Daarmee was Jobs rijkdom weg. In een korte tijd was hij van een rijk man een arme man geworden. Zijn kinderen stierven.
Was dat het einde? O, nee. Tot dan toe waren het uitwendige dingen. Nu trof het hem zelf, daar hij smartelijk ziek werd. Dit was nog draaglijk geweest als hij trouwe vrienden had gehad.
Coenrad Mel, predikant te Hersfeld. (Woorden op zijnen tijd, 1750)