Automatisch donor
Is de ChristenUnie (CU) met haar steun aan de motie rond het ADR-systeem -Actieve Donor Registratie- nu wel of niet een principiële grens over gegaan? Deze week diende SP-kamerlid Kant mede namens de fracties van PvdA, GroenLinks, SP, LPF, D66, de Lijst Lazrak én de ChristenUnie (CU) een motie in om het ADR wettelijk in te voeren. Bij het systeem is iedere Nederlander automatisch orgaandonor tenzij hij of zij daar nadrukkelijk bezwaar tegen maakt.CU-woordvoerder Huizinga zei zich achter het voorstel te scharen zonder dat ze de gedachte aanhing dat het lichaam van iemand na diens overlijden automatisch aan de gemeenschap toebehoort. Volgens haar zou dat ook niet achter het ADR zitten, omdat op aandringen van haar partij er allerlei voorwaarden aan waren toegevoegd.
Huizinga vergeet echter dat een principe achter een bepaald voorstel zo ingrijpend kan zijn dat daar geen mitsen of maren aan helpt. En dat is ook het geval met dit ADR-voorstel, waarin wel degelijk de gemeenschap het eigendom claimt van het lichaam van iedere overledene om daar organen uit te kunnen halen. Je kunt zo’n motie -voor de goede zaak- verzachten of ietwat corrigeren, de eigendomsclaim zit er dusdanig in opgesloten dat je die niet verandert met voorwaarden of allerlei clausules. Wie dat wel denkt te doen, probeert een ernstige ziekte te bestrijden met een warme kruik. Zo iemand houdt zichzelf dus voor de gek.
Met een eenvoudig voorbeeld is dat aan te tonen. Als iemand Huizinga’s auto steelt en de dief komt vervolgens naar haar toe met het voorstel dat haar wagen na ondertekening van een document weer helemaal van haar is, zal ze daar toch ook niet op ingaan? Al biedt de dief haar tientallen mogelijkheden aan om de auto terug te krijgen, de daad van de diefstal wordt daarmee niet geneutraliseerd. De daad van de diefstal is van een dusdanig andere orde -namelijk schending van het eigendomsrecht- dat enkel straf of diepe spijt het juiste antwoord zijn. Ingaan op de voorstellen van de dief komt zelfs neer op het -in eerste instantie- beamen van zijn eigendomsclaim.
Intussen zijn rond het donorschap ernstige zaken aan de orde. De lange wachtlijsten voor het ontvangen van een donororgaan, waardoor zelfs mensen sterven, zijn onaanvaardbaar.
Plukken degenen die op zo’n wachtlijst staan soms de bittere vruchten van allerlei trends in onze samenleving? Zo is daar de individualisering, waardoor mijn blikveld zo ver reikt als mijn belangen in het geding zijn. En wat te denken van ons verdringingsgedrag: serieus nadenken over het einde van je leven wordt gezien als een sfeerbederver in onze massacultuur, waarin consumptie en instantemotie juist de eindeloosheid van ons leven moeten suggereren.
Verder zijn onze medemenselijkheid en bereidheid tot geven steeds sterker gekoppeld aan een direct meebeleven van andermans leed. Daarvan is de enorme geldstroom na de zeebeving in Azië een frappant voorbeeld. Deze ’emotiehumaniteit’ maakt ongevoelig voor min of meer onzichtbare of structurele nood. Anonieme orgaanontvangers in spe dreigen daarvan het slachtoffer te worden.
Wat zich hier vooral wreekt is het verschil tussen geld geven aan je medemens en het werkelijk offers brengen voor hem. Het na je dood afstaan van organen is toch meer iets van dat laatste. In die hele donorkwestie komt die offervaardigheid heel pregnant naar voren: mijn dood kan zijn of haar leven betekenen.
Hoe heilzaam is dan in dit opzicht het christelijk geloof, dat de medemenselijkheid heeft verankerd in het grote offer van Jezus. En wat een verantwoordelijkheid hebben zij die belijden dat Zijn dood hun leven is. Daardoor zijn immers dienstbaarheid en offervaardigheid wezenlijke kenmerken van dat leven geworden. Juist nu er is geopperd om als alternatief voor het ADR de bevolking weer indringend met de noodzaak van het donorschap te confronteren, zou dat christelijk getuigenis extra nadruk moeten krijgen.