Nieuw tijdperk in Joods-christelijke relatie reden tot dankbaarheid
Het is bijzonder dat Joden en christenen in gesprek zijn over de betekenis van de Bijbel na zoveel eeuwen waarin vooral haat en polemiek de verhoudingen tekenden. Dit gesprek wordt gekleurd door een wederkerigheid waarin we van beide kanten willen luisteren naar wat de ander te zeggen heeft.
Volgens prof. dr. J. van Oort „kan” de term antisemitisme een label worden om christenen te brandmerken (RD 10-7). Zijn reactie op mijn artikel (RD 28-6) bewijst het punt uit een eerdere reactie van mij: het gaat om een denkbeeldig gevaar. Er is namelijk nog geen predikant, leraar of zondagsschooljuf aangeklaagd om wat deze zei over de relatie van de Joden met de kruisiging van Jezus. Aanwijzingen dat dit gaat gebeuren, ontbreken. En opnieuw lees ik geen enkele veroordeling van het reële antisemitisme waarmee Joden wél te maken hebben.
Verder lijkt het me noodzakelijk dat jongere generaties weten wat er gebeurd is, zodat de optie ”vergeten” of ”ontkennen” onmogelijk wordt. De gruwelijke moord op 6 miljoen Joden is zo diepingrijpend en zo onbevattelijk dat dit nooit meer mag gebeuren. En hoe je ook tegen het conflict in het Midden-Oosten aankijkt, je kunt dit niet begrijpen zonder van de Holocaust af te weten.
De Joden en Jezus
Van Oort herhaalt zijn eerdere punt dat „de Joden” collectief verantwoordelijk zijn voor de kruisiging van Jezus. Het benoemen van de Bijbelse context in mijn artikel en het limiteren van de bijdrage van de Joden wijst hij af, omdat dit zou opkomen uit een „dwingende post-Holocaustuitleg” en deze uitleg in lijn zou zijn met wat een Joodse geleerde als David Flusser beweert. Deze ontkent elke Joodse betrokkenheid. Volgens mij heb ik nergens beweerd dat er geen enkele Joodse betrokkenheid was en blijkbaar doet voor hem de Bijbelse context waarop ik wees er niet toe, terwijl dat toch past binnen het principe dat de Schrift zichzelf uitlegt. Verder verklaarde de Rooms-Katholieke Kerk al in ”Nostra Aetate” (1965): „Al is het waar dat de Joodse gezagsdragers met hun aanhangers hebben aangestuurd op de dood van Christus, toch mag wat tijdens zijn lijden is misdreven niet alle Joden van die tijd zonder onderscheid en evenmin de Joden van onze tijd worden aangerekend.” Kortom, deze visie leeft breder dan Van Oort wil doen voorkomen.
De gelijkenis van de boze wijngaardeniers waarnaar de hoogleraar verwijst, zegt precies wat ik betoog. De wijngaard is in het Oude Testament een beeld van Israël (zie Jesaja 5:1-7 en Psalm 80). De wachters zijn de leiders van het volk. Zij zijn geroepen om voor de wijngaard te zorgen maar doden de zoon van de eigenaar. De leiders van het volk hebben de boodschap van de Heere Jezus heel goed door, maar ze durven niets te doen vanwege de menigte (Markus 12:12). Dit toont precies het contrast tussen de houding van het volk en die van de meeste leiders (er waren uitzonderingen, zoals Nicodemus en Jozef van Arimathea). Het lukt mij niet om te zien hoe de wijnranken in de wijngaard verantwoordelijk zijn voor de dood van de zoon van de eigenaar. Alweer: de Schrift legt zichzelf uit.
Dat deze visie bij Revius en in de kanttekeningen voorkomt, klopt en past in de anti-Joodse traditie. Ze zijn daarmee kinderen van hun tijd. In hun theologie was er sowieso weinig aandacht voor Israël. Dat blijkt ook uit de discussie over de uitverkiezing op de Synode van Dordrecht: daarin ontbrak aandacht voor de uitverkiezing van Israël. Tegelijkertijd spreken dezelfde kanttekeningen wél over de vastheid van het verbond van God met de Joden (kanttekening op Romeinen 11:27). Deze notie mis ik in Van Oorts bijdragen.
Jesajaproject
In zijn bijdrage verwijst Van Oort naar het Jesajaproject van het Centrum voor Israëlstudies. Het is bijzonder dat Joden en christenen in gesprek zijn over de betekenis van de Bijbel na zoveel eeuwen waarin vooral haat en polemiek de Joodse-christelijke verhoudingen tekenden. Dit gesprek wordt gekleurd door een wederkerigheid waarin we van beide kanten willen luisteren naar wat de ander te zeggen heeft. Daarbij ontstaat soms ook ruimte om te getuigen van de hoop die in ons is. Het is een verademing en een verrijking dat dit mogelijk is na alles wat er gebeurd is.
Wie de RD-discussie over antisemitisme gevolgd heeft, weet dat de sneer „bij zijn CIS onderwijzen rabbijnen heden de rechte uitleg van Jesaja?” geen recht doet aan het Jesajaproject. Dit project doet wél recht aan Paulus, als hij zegt dat „hun de woorden van God zijn toevertrouwd” (Romeinen 3:2). Als ik Jesaja samen met een rabbijn lees, dan lezen we uit de Schriften zoals Jezus en Paulus die hadden. In onze gesprekken verschillen we inderdaad over de vraag wie de Messias is, maar het diepgaande verschil is geen belemmering om met elkaar van gedachten te wisselen, van elkaar (!) te leren en te ontdekken dat we ook dingen gemeenschappelijk hebben. De RD-lezers zijn bij dezen van harte uitgenodigd om mee te gaan op deze ontdekkingstocht.
De auteur werkt in Israël namens het Centrum voor Israëlstudies (CIS) en doet onderzoek naar de houding van Ambrosius van Milaan jegens de Joden.