„De Noordpool is er niks bij”
Maart roert zijn staart. En niet zo’n beetje ook. Vooral in noordelijk Nederland lag woensdagmorgen een zeldzaam dik pak sneeuw. Een ronde over wit Urk.
„Racen dan!” sommeert een jongetje op een slee zijn vader. Die staat boven aan een helling in de dorpskern van Urk. In flinke vaart roetsjt de slee naar beneden.
Het is jaren geleden dat zo’n dik pak sneeuw de straten bedekte. „De Noordpool is er niks bij”, weet een Urker met een subtiel gevoel voor de juiste verhoudingen.
In Urk heet sneeuw snai-acht. Een meisje dat opschept over de „sneeuw” wordt door haar leeftijdgenootjes fijntjes gecorrigeerd. „Snai-acht.”
Veel Urker moeders brengen hun kroost per slee naar school. „Dit is toch fantastisch?” geniet een vrouw in een van de nauwe straatjes in het vissersdorp. „Ik heb gisteravond nog op het punt gestaan de kinderen uit bed te halen voor de sneeuw.” Een trektocht per slee kost menig moeder flink wat zweetdruppels. „Je verkijkt er je nog op.”
Vlak bij de haven schiet een jongedame een foto van een besneeuwd monumentaal pand. „Dit is verschrikkelijk uniek.” Het Kerkje aan de Zee, vlak bij de vuurtoren, heeft ze al op de gevoelige plaat vastgelegd. Mooi is het zeker, bijvoorbeeld in de pittoreske straatjes rond de vuurtoren. Het is de vraag hoe lang het naambordje ”Jannetje van ut ginkien” (Urks voor steeg) nog leesbaar is. Gestaag komen de vlokken uit een loodgrijze lucht naar beneden.
Op de Johannes Calvijnschool druppelen rond kwart voor negen drijfnatte kinderen binnen. In de gang poogt leerkracht Dirk Taanman de massa in goede banen te leiden. „Het is hier hectisch. Vier leerkrachten moeten van buiten Urk komen. Door de sneeuw zijn ze veel later.”
Toch is Taanman in zijn nopjes met het dikke pak sneeuw. „Dit is toch uniek? Straks om halftwaalf gaan we met een aantal kinderen naar het Wilhelminapark, hier vlakbij. Iglo’s bouwen en zo.”
Met een rood tasje boeken banjert godsdienstdocent Klaas de Boer over de Schelpenhoek richting het Berechja College. Het is lang geleden dat hij te voet naar school ging. „Dit is toch gezellig?” mijmert de leraar. „Oostenrijkse toestanden.” Tegen twee meisjes die per fiets door de sneeuw worstelen: „Vinden jullie het leuk?” De meisjes: „Nee, wij vinden het stom.”
De Boer verhaalt van barre winters. „Denk aan de strenge vorst in 1929. Toen konden de auto’s over het ijs van de Zuiderzee naar Urk rijden. Er zijn destijds wel wat auto’s door het ijs gezakt. In 1947 was Urk afgesneden van de buitenwereld. Er kwam toen, net als bij de tsunami, een soort noodhulp op gang.”
In een straatje bij de haven veegt een Urker de dikke laag sneeuw van zijn autoruit. Of hij soms van Urk gaat? „Ik van Urk? Ik pieker er niet over.”