Meditatie: Ruime nodiging
Lukas 14:21b
„Toen werd de heer des huizes toornig, en zei tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier in.”
Het derde soort in deze gelijkenis woonde verder af en was allerwege verspreid. De twee laatsten gehoorzamen aan de roepstem, doch de eerste niet en deze weigeraars moeten wij nu beschouwen. De vraag is wie we daaronder te verstaan hebben. Mij dunkt, niets is meer toepasbaar dan dat we het aanzienlijker en grotere gedeelte onder de Joden daaronder verstaan.
Al wat geschreven is, is tot onze lering geschreven. Daarom mogen wij hetgeen met deze genodigden plaatsvond, wel bezien als een tafereel van datgene wat te allen tijde plaatsheeft bij zulken waarvan Jezus zegt: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Wij bedoelen zulke mensen, die onder de uitwendige bediening van het Evangelie leven, maar die in hun ongeloof blijven voortgaan. Hetzelfde voorrecht toch dat de Joden ontvingen, ontvingen ook dezen. Ook aan hen, zowel als aan de Joden, wordt het Evangelie verkondigd. En zei Jezus niet van het geslacht van Zijn tijd dat het Sodom en Gomorra verdraaglijker wezen zou dan hun? Paulus vraagt ook omtrent degenen die onder het Evangelie ongelovig blijven: „Hoe zullen zij ontvlieden, die op zo een grote zaligheid geen acht nemen?” En geen wonder, want zoals Hij Die hen nodigt de hoge God is Die met recht gehoorzaamheid eisen mag, zo zijn ook de genodigden als schepsels, ten enenmale afhankelijk van God en tot alle gehoorzaamheid aan Hem ten duurste verplicht.
Theodorus Adrianus Clarisse,
predikant te Amsterdam
(”Een drietal leerredenen, Lukas 14:15 tot en met 24”, 1779)