Meditatie: Vertoornde Gastheer
Lukas 14:24
„Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.”
De heer die nodigt, had zeker alle gezag over de genodigden. Daarom was hij zozeer vertoornd, zoals uit het vervolg blijkt, dat de genodigden weigerden te komen naar de maaltijd. Verder zij nog opgemerkt dat de Heiland steeds op de gebruiken van Zijn tijd- en landgenoten let bij het uitspreken van een gelijkenis. Van deze omstandigheden bedient Zich Jezus ook hier, ten dele dus omdat ze behoren tot de grondtekening van het schilderij en ten dele omdat door elke bijzonderheid Zijn grote hoofddoel enigszins opgehelderd wordt. En in zoverre die dingen daartoe leiden, maar ook verder niet, moet men ze in de geestelijke zin toepassen.
Laten wij dan nu op dit voetspoor tot de geestelijke zin van het eerste lid van de gelijkenis overgaan. Dit behelst dus de nodiging van velen, die zich daarna onwillig betoonden. Allereerst verdient hier de nodigende persoon onze aandacht, vervolgens zij die genodigd worden, dan de zaak waartoe de genodigden geroepen worden en eindelijk de nodiging zelf.
De nodigende Persoon, door de Heiland bedoeld, is ongetwijfeld God de Vader. Op de Vader toch past volkomen het werk dat aan de Gastheer wordt toegekend. Dat is de Vader, Die in eeuwige liefde het heil voor zondaren uitdacht. Het is de Vader, die tot toebrenging daarvan alles schikte en beraamde, als Hij Zijn Zoon als Borg aanstelde en Hem in de volheid des tijds overgaf.
Theodorus Adrianus Clarisse,
predikant te Amsterdam
(”Een drietal leerredenen, Lukas 14:15 tot en met 24”, 1779)