Meditatie: Doelgericht onderwijs
Johannes 6:28
**„Zij zeiden dan tot Hem: Wat zullen wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?”**Men vond onder de Joden mensen die met meer of minder belangstelling aan het zalig worden dachten en er ook wel wat voor wilden doen. Zo toch moeten wij hen bezien die Jezus vroegen: „Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?”(Johannes 6:28). En vooral de rijke jongeling, die zei: „Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?”
Begrijpen wij het in deze betekenis, dan zullen wij de juiste strekking van de gehele gelijkenis te meer begrijpen. De Heiland toch, Die nimmer een gepaste gelegenheid tot onderricht voorbij laat gaan, beantwoordt de spreker zo, dat Hij in hetzelfde voorbeeld, dat ook zeer passend was, met Zijn gedachten blijft. Hij vertoont ons een aanzienlijk man die een grote maaltijd bereidde, waarvoor hij velen uitgenodigd had, doch waarvan de meesten weigerden gebruik te maken. Dat gaf aanleiding dat nu zulken genodigd werden en dadelijk tot de maaltijd gehaald werden, die men allerminst daartoe bevoegd zou geoordeeld hebben.
Iedereen van u begrijpt duidelijk dat in dit alles een gelijkenis van hogere en geestelijke dingen gelegen is. Dat wij daarom bij het uiterlijke niet moeten blijven staan, maar trachten door te dringen tot de kern die daarachter verborgen is. Als we deze gelijkenis letterlijk verklaren, is het genoeg dat wij ons voorstellen een koning, vorst of landheer aan wie de onderdanen alle eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Theodorus Adrianus Clarisse,
predikant te Amsterdam
(”Een drietal leerredenen, Lukas 14:15 tot en met 24”, 1779)