Achtergronden op de voorgrond
Toen Jan Vermeer aan zijn meesterwerk ”Het Melkmeisje” begon, startte hij natuurlijk met de achtergrond. Enerzijds omdat hij die er later niet nog bij kon schilderen, anderzijds omdat de achtergrond een schilderij in belangrijke mate beïnvloedt. Net zoals in de schilderkunst speelt in de fotografie de achtergrond allerminst een achtergrondrol.
Bij het maken van een foto is het vanzelfsprekend dat het te fotograferen onderwerp de volle aandacht geniet. Als je een portret schiet, let je goed op of de gelukkige wel lacht of kijkt overeenkomstig je bedoeling. Op het moment dat dat zo is, drukt hij ontspanknop in. Kijk je later naar de afdruk of naar het beeldscherm, dan valt opeens dat hondje op, dat uit het oor van de geportretteerde lijkt te wandelen. Of er duikt een andersoortig object op dat de aandacht van de kijker afleidt. De achtergrond speelt een belangrijke rol in de fotografie.
Afknijpen
Het diafragma van de camera bepaalt in belangrijke mate hoe scherp objecten in beeld komen. Met de grootte van de lensopening is de scherptediepte te regelen, de lengte van een lijnstuk op de denkbeeldige as in de lengterichting van het objectief. Dit lijnstuk begint -vanaf de camera gezien- daar waar objecten scherp afgebeeld worden en eindigt waar we weer spreken van onscherpe afbeeldingen.
Dit klinkt misschien merkwaardig, want een objectief kan toch maar op één punt scherpstellen? Dat is waar; dan vallen de lichtstralen die vanaf één punt komen ook echt op dezelfde plek op het filmvlak of de beeldchip. Bij onscherpe punten is er sprake van diffusie: de verschillende lichtstralen die wel van hetzelfde punt van het onderwerp afkomstig zijn, worden door de lens niet naar één punt afgebogen, maar vallen op meerdere plaatsen op het filmvlak of de beeldchip. Een klein diafragma -een groot getal, bijvoorbeeld f 32- zal de lichtstralen die afwijken ’afknijpen’. Hierdoor ontstaat alsnog een scherpe afbeelding van het punt.
Bij het maken van een portret willen we juist vaak een onscherpe achtergrond, omdat dat een enigszins dromerige sfeer oproept en de aandacht niet afleidt. Dit kunnen we naar analogie van het bovenstaande bereiken door een groot diafragma -een klein getal, bijvoorbeeld f 2.8- in te stellen op het toestel. Vrijwel alle camera’s hebben hier een voorkeuzestand voor, aangeduid met een A. Het succes van een product- of kunstfoto staat of valt vaak met de achtergrond.
De beelden -van fototoestellen die eerder in deze rubriek besproken zijn- werden geschoten in een geïmproviseerd studiootje…tje. Als achtergrond dienden soms witte tafellakens, om een egale, heldere achtergrond te creëren en zo alle aandacht naar het product te laten gaan. Zijn de lakens echter met vlijtige hand gestreken, dan kunnen de vouwen nog duidelijk in beeld komen. Met een groot diafragma zijn deze echter zo onscherp te maken, dat er alsnog een strakke achtergrond ontstaat. De structuur van de vitrages op de foto van de bos tulpen is teruggebracht tot een paar onscherpe, sfeerverhogende plooien.
Pas wel op met een raam op de achtergrond! De lichtmeter van de camera zal een sluitertijd adviseren die ervoor zorgt dat de vaas -het onderwerp- onderbelicht is. Lichtmeten enkel op de bos tulpen is een optie, maar dan wordt de achtergrond overbelicht. Hier is ingeflitst om zowel de voor- als achtergrond correct te belichten.
Receptie
Bij het schieten van een plaat bij weinig of geen omgevingslicht, is het logisch om een flitser te gebruiken. Vooral als uit de hand fotograferen de enige optie is. Denk bijvoorbeeld aan het maken van portretten tijdens een receptie. Op dergelijke platen staat het aangezicht van de betreffende persoon vaak goed belicht afgebeeld. De achtergrond is echter erg donker of compleet zwart. Het flitslicht heeft niet voldoende kracht om een volgend object te bereiken en erop te weerkaatsen. Het flitslicht neemt namelijk kwadratisch af met de afstand.
De remedie lijkt hier simpel: gebruik een sterkere flitser. Maar aangezien het gezicht wel goed uitgelicht is, zal de camera de extra kracht van de flitser niet gebruiken, omdat het hoofd anders sterk overbelicht uit zou komen.
Wat hieruit volgt is dat het plaatsen van achtergrondobjecten dichter bij het onderwerp wel een oplossing kan zijn. Vraag de persoon of hij mee wil gaan naar een muur die als achtergrond kan dienen. Pas hier wel op voor slagschaduwen, de harde schaduwen die ontstaan doordat de flitslamp en de lens een eindje uit elkaar zitten. Plaats het onderwerp dicht tegen de muur, of gebruik een diffusor. Dat is een wit, plastic kapje dat over de flitskop geschoven kan worden -bij gebruik van een externe flitser- en het flitslicht enigszins verstrooit, zodat niet alle lichtstralen loodrecht op het onderwerp vallen.
Iemand vragen even mee te komen voor een foto is niet altijd wenselijk. Soms is het mogelijk via het plafond te flitsen. Als het een wit plafond betreft en de flitskop kan gedraaid worden, dan is het mogelijk het licht te laten weerkaatsen, zodat het van boven op het onderwerp valt. In erg donkere ruimten vraagt deze techniek wel om een krachtige flitser.
Een andere mogelijkheid is de sluitertijd zodanig lang te kiezen dat de achtergrond toch wordt belicht: flitsen met langzame synchronisatie. Voor of na de flits belicht de camera nog een tijdje door. Aangezien dit niet met flitslicht geschiedt, zal het onderwerp niet overbelicht zijn. Uit de hand fotograferen is nu echter vrijwel niet meer mogelijk. Een eenvoudig borststatief kan afdoende helpen.