De diepdroevige werkelijkheid van de zonde
Titel:
”Onzin bij uitstek”
Auteur: ds. J. Belder
Uitgeverij: Kok, Kampen i.s.m. de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, 2004
ISBN 90 435 0933 7
Pagina’s: 128
Prijs: € 10,50. Tot de theologie behoort ook de zogenaamde hamartiologie, de leer aangaande de zonde. Helaas. Helaas. In deze wereld is er de zonde. In de harten van de mensen huist de zonde. Gods Woord zegt het ons met gezag: „Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood…” (Rom. 5). Onze ervaring bevestigt deze realiteit. We behoeven ons niet af te vragen of er zonde en kwaad bestaat. Wie de krant openslaat, leest het. Wie de straat opgaat, ziet het. Wie zichzelf kent, weet het. En zonde is: zonde voor God.
Over deze diepdroevige werkelijkheid heeft ds. J. Belder, hervormd predikant te Dordrecht, een leerzaam boekje geschreven. Het verscheen als deel 5 in de reeks ”Gereformeerd Belijden”, uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Het doel van deze breed opgezette serie is gemeenteleden de inhoud en de waarde van het gereformeerde belijden te laten zien.
Zo kwam er dus ook een boekje over de zonde uit. De ondertitel ”Gedachten over zonde en genade” zet de lezers naar mijn indruk een ogenblik op het verkeerde been. Want dat laatste aspect, hoewel niet geheel afwezig, behoort niet echt tot het behandelde thema. De titel ”Onzin bij uitstek” doet in eerste instantie wat vervreemdend aan. Als ik het goed begrijp, heeft de auteur hem aangetroffen in ”De nieuwe katechismus”, een bisschoppelijk leerboek uit 1966.
Maar denk nu niet dat dit boek doortrokken is van de roomse zuurdesem. Stellig niet. Ds. Belder laat een goed bijbels, gereformeerd geluid horen. Hij zet in bij de constatering dat de samenleving van onze dagen van schuld en zonde nauwelijks horen wil. De zonde is uit beeld. In recente decennia kreeg de gereformeerde prediking er dan ook flink van langs met de beschuldiging dat haar pessimisme mensen ziek zou maken. Het moet een uitspraak van de bekende gebedsgenezeres Greet Hofmans zijn geweest, zo lees ik op blz. 10, dat de kerk de mensen eerst een zondecomplex heeft aangepraat en vervolgens de dientengevolge gekwetste mensen Christus heeft aangeprezen als Verlosser.
Grondwoorden
„Wat zegt God ervan?” zo begint de auteur zijn tweede hoofdstuk terecht. Op een heldere wijze zet hij de inhoud van de diverse bijbelse grondwoorden uiteen. Hier wordt de mens getekend als een doelmisser, een grensoverschrijder, een overtreder, een opstandeling, een mateloze zelfoverschatter, een vijand van God en zijn naaste. In het midden van het boekje wordt het karakter van de zonde nog verder uitgediept, als de schrijver nader ingaat op de radicaliteit van de zonde. „Wij zijn tot in onze wortels en weefsels zondaar voor God” (blz. 77). En zo is het ook!
Wel vier hoofdstukken lang (5 tot en met 8) wijdt ds. Belder uit over de belijdenis aangaande de erfzonde. Dat mag dan weliswaar zijn als „een steen die zwaar op de maag ligt”, de realiteit is niet anders.
Vrij grote aandacht krijgt het geding tussen Pelagius en Augustinus. In de geest van de laatste tekent de schrijver aan: Wie niet zuiver spreekt van de eerste Adam, spreekt ook niet zuiver van de tweede Adam. In de hele geschiedenis van de kerk hebben mensen zich verzet tegen de leer van de erfzonde. Een van hen was Emil Brunner. Toch moet ook deze erkennen dat „sedert Adams val niemand het vermogen heeft uit zichzelf niet te zondigen.” Jammer vind ik wel dat ds. Belder aan de heldere en door en door gereformeerde onderscheiding van erfschuld en erfsmet niet meer dan zes regels wijdt.
Toorn en straf
Niet zozeer aan de orde komen: de toorn en straf van God op de zonde. Maar dat zal wel samenhangen met de bewuste afbakening van het thema. Nadat ik dit boek van een hartelijke aanbeveling heb voorzien (bij dezen!), noem ik nog enkele hoofdstuktitels: ”Zonde een raadsel” (3), ”Een leer die depressief maakt?” (9), ”Onvergeeflijke zonde” (10), ”Wet en evangelie (11), ”Levenslange boetvaardigheid” (12). Aan elk hoofdstuk zijn enkele gespreksvragen toegevoegd. Ik eindig met een gouden zin: „De diepte van ons zondebesef moet van die omvang zijn dat het ons een onmogelijkheid wordt nog langer buiten en zonder Christus te leven.”