„Liever in Atjeh aan de slag dan geld storten op giro 555”
De zeebeving in Azië lijkt alweer lang verleden tijd. Toch worstelen massa’s mensen nog dagelijks met de verwoestende gevolgen ervan. En westerse hulpverleners zijn er in touw om hen er weer bovenop te helpen. Een van hen is Ard Sonneveld. Hij ging direct na Kerst als vrijwilliger naar Atjeh. „Ik ging liever daar aan de slag, dan dat ik geld stortte op giro 555, want daarvan verdwijnt een fiks deel in de zakken van de regering.”
Ard (31) vertelt dat hij voor zijn vertrek tussen de dertig en veertig e-mails stuurde naar Nederlandse hulporganisaties met de vraag of ze vrijwilligers nodig hadden. Iedereen hield de boot af en adviseerde hem via giro 555 geld te sturen. „Dat is natuurlijk lekker gemakkelijk om je geweten af te kopen, maar wat men kennelijk niet weet, is dat de Indonesische regering ontzettend corrupt is. Die maakt geheid misbruik van de situatie, zoals dat in het verleden ook vele malen is gebeurd.” Hij schat dat tussen de 40 en 50 procent van al het geld dat -onder meer via giro 555- is opgehaald „zal blijven hangen op plekken waar het niet hoort”, dus „in de zakken van ministers en andere bestuurders.”
Ard was daarom van één ding zeker: dat hij géén geld zou storten op giro 555. In plaats daarvan koos hij ervoor als vrijwilliger naar het rampgebied in Atjeh te gaan. Nu is Sonneveld niet de eerste de beste die zich hiervoor aanmeldde. Hij spreekt vloeiend Indonesisch en woonde geruime tijd in Indonesië.
Maar het vinden van een hulporganisatie als werkgever was nog niet zo gemakkelijk. Na de afhoudende reacties van de Nederlandse ngo’s klopte Ard aan bij het Indonesische Rode Kruis in Medan. „Daar zei men dat men wel vrijwilligers kon gebruiken. Direct daarop ben ik vertrokken die kant op, maar bij aankomst bleek er sprake van een misverstand. Want om voor het Rode Kruis te gaan werken, moet je eerst door een heel proces van gesprekken en trainingen en dat zou minstens twee weken gaan duren. Daar had ik dus geen tijd en geen zin in. Ik wilde snel mensen helpen.”
Via de Nederlandse consul in Medan kwam Sonneveld in contact met de pastoor van Banda Atjeh -de hoofdstad van de provincie Atjeh- en die kon hem wel gebruiken bij het schoonmaken van zijn school, die op de rampdag, de 26e december, vol modder was gelopen. Op het vliegveld van Medan moest Ard vervolgens nog vier dagen wachten op een vliegtuig, maar die tijd wist hij nuttig in te vullen door het Indonesische leger te helpen met het registreren van hulpverleners die ook naar Banda Atjeh wilden. „Er was onder die militairen niemand die Engels sprak, en ik spreek Indonesisch en Engels, dus die vier dagen zijn goed besteed.”
Na aankomst in Banda Atjeh hielp Ard mee de kerk en de school van de pastoor schoon te maken. Vervolgens liep hij iemand van de Ierse hulporganisatie Concern tegen het lijf, die hem een contract aanbood om als coördinator van de werkverschaffing aan Atjehers te gaan optreden. „De mensen die nu in kampen zitten omdat hun huizen zijn verwoest, zijn aan de slag gegaan om scholen, klinieken, kerken, moskeeën en andere gebouwen schoon te maken, en daar betaalt Concern hun dan voor, 40.000 tot 50.000 roepia per dag. Er werkten vier teams van elk twintig personen, met aan het hoofd van ieder team een supervisor.” Ard selecteerde de locaties die moesten worden schoongemaakt, overlegde met de lokale autoriteiten, stelde de teams samen en voerde allerlei andere managementtaken uit.
De zes weken dat hij in het tropische Atjeh zat waren ook in figuurlijke zin tropendagen. „Er werd bij Concern bijna dag en nacht gewerkt. Het begon ’s ochtends om zes uur en het ging door tot zes uur ’s avonds. Een uur later was er dan afsluitend overleg, en om negen, tien uur ’s avonds was het einde oefening: slapen! Het was enkel werken en nog eens werken.” Een verplichte rustperiode van een week was ingebouwd na zes weken arbeid. „Dan werd je weggestuurd naar een nabijgelegen stad om even vakantie te houden. Daarna was het weer zes weken aan de slag.”
De teams deden ook de kampen aan, bijvoorbeeld om er de „dramatisch slechte” sanitaire voorzieningen te verbeteren. „Het zijn vaak kleine kampen waar dan tussen de 1000 en 2000 mensen op elkaar gepropt zitten. Het regenseizoen loopt hier nog tot en met april, dus iedere dag krijg je wel een fikse regenbui over je heen en dan loopt alles er onder.”
Onvermijdelijk was de confrontatie met dode lichamen die bij het schoonmaakwerk tevoorschijn kwamen. „Vooral in het begin haalden we dagelijks dertig tot veertig lichamen uit het puin, en dat varieerde van heel kleine kinderen tot zwangere vrouwen, en alles wat daar tussen zit. In het begin was het even slikken als je zoiets zag, maar je went er best snel aan.” Ard zegt er zelf niet zo veel last van te hebben gehad.”
Schokkend waren ook de taferelen in het ziekenhuis. „Ik kwam daar om voedsel uit te delen aan de kinderen die daar lagen. Op zalen die plaats bieden aan twaalf mensen, lagen ze met z’n dertigen - velen van hen met open wonden, met vliegen erop en zonder enige verschoning. Mensen lagen er te sterven. De familie zat er dan omheen en las verzen uit de koran. Overledenen werden in de hal bij de receptie neergelegd om te worden opgehaald. Ronduit dramatisch wat je daar allemaal zag.”
Op de vraag of mensen hun verdriet ook met hem deelden, zegt Ard dat het hem opviel dat mensen zo weinig emoties toonden. „Ik ontmoette iemand die veel familieleden had verloren, maar die zei: Ik kán niet meer huilen, mijn tranen zijn op.” Via de chauffeurs die werken voor Concern kwam Ard ook veel te weten. „Iedereen had wel zijn eigen verhaal, en allemaal hadden ze familie verloren. Ik heb een chauffeur gesproken die zelfs meer dan honderd familieleden kwijtraakte. Onvoorstelbaar.”
Ard heeft ook de protestantse kerk van Banda Atjeh bezocht - die is schoongemaakt door broeders en zusters uit Medan. „De kerk telde voor de ramp 150 leden. Van hen zijn er 80 omgekomen of verdwenen.” Contact leggen met de christenen in dit streng islamitisch deel van Sumatra was volgens Ard geen probleem. Problemen krijg je, zegt hij, zodra je te veel naar buiten treedt en bijvoorbeeld propaganda gaat maken voor je geloof.”
Of de westerse hulp de Atjehse moslims zal matigen in hun houding jegens westerlingen en christenen? Ard hoopt van wel. „Je merkte dat veel bewoners erg blij waren met de hulp, maar wat dat op langere termijn oplevert, is de vraag.”