Meditatie: Verlossing nabij
Psalm 69:3, 4
„Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij. Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God.”
Uit de doodsslaap ontwaakt, beginnen gebondenen van Sion hun geestelijke ellende met grote smart en benauwdheid te gevoelen. Ze worden zeer verschrikt voor Gods toorn, voor de vloek der wet, voor de satan, voor de dood en voor de hel. Het gewicht van hun zondeschuld drukt hun zeer zwaar op het hart. Zij beginnen nu dag en nacht jammerlijk te zuchten, te schreien en te wenen en zij roepen al klagende uit met de psalmist: „Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij. Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken” (Psalm 69:3, 4). Dan weten zij geen raad, dan zien zij zichzelf ten enenmale verloren en rampzalig. Toch wil de Heere Jezus hen dan Zelf met Zijn eigen almachtige en ontfermende genadehand uit die verschrikkelijke kuil en afgrond der ellende komen verlossen, want het Woord des Heeren luidt dat Hij het Zelf was die de arme gebondenen uit de kuil waar geen water in was, had uitgelaten door het bloed van het verbond. Dat doet de Heere in een tijd der minne; als Hij de gebondenen Sions, die arme zondaren, door de Geest van geloof, komt trekken uit de macht van de satan en hen komt overbrengen in de zalige gemeenschap van Zijn Zoon Christus Jezus.
Theodorus van der Groe,
predikant te Kralingen
(”Het juk afgenomen”, 2003)