Volgens HRW is Al–Majid schuldig aan de moord op ten minste 34 sjiitische mannen uit de Zuid–Iraakse stad Basra in 1999. De overblijfselen van de mannen werden in mei 2003 gevonden in een massagraf en op vijf na allen door familieleden gedentificeerd. Ze komen voor op een lijst, waar HRW de hand op heeft te weten te leggen, met de namen van 120 jonge mannen die tussen maart en mei 1999 zouden zijn geëxecuteerd op bevel van de ‘commandant van de zuidelijke sector’. Op dat moment was dat ’Ali Chemicali’.

Het onderzoek van HRW heeft uitgewezen dat de mannen zijn vermoord omdat zij hadden deelgenomen aan demonstraties na de moord op grootayatollah Muhammad Sadiq al–Sadr. HRW heeft voor zijn onderzoek familieleden van de slachtoffers en ooggetuigen van de executies genterviewd. Ook zijn documenten, zoals de handgeschreven lijst met namen, onderzocht.

Ali Chemicali dankt zijn bijnaam van de gifgasaanval op het Koerdische dorp Halabja in 1988, waar hij het bevel toe zou hebben gegeven. Bij de aanval vielen honderden doden. Het Iraakse Speciale Tribunaal, dat leden van het regime van Saddam Hussein gaat berechten, heeft hem voor de gifgasaanval aangeklaagd, maar nog niet voor de executies in Basra.

In hetzelfde rapport waarin het Al–Majid beschuldigt van de executies, spreekt HRW ook zijn bezorgdheid uit over de omstandigheden waarin de ex–generaal vastzit. Volgens HRW zijn de rechten van Al–Majid geschonden omdat hij een jaar lang is ondervraagd zonder een advocaat te hebben gezien.