„Vrouwen offerden veel op in de zending”
Vrouwen en kinderen hebben ongelooflijk veel opgeofferd in de zending, vindt prof. dr. P. N. Holtrop. De Kamper hoogleraar zendingswetenschappen wil er graag nog eens een publicatie over schrijven, nu hij met emeritaat is gegaan. „Zendingsvrouwen moesten vaak hun kinderen afstaan en naar hun vaderland sturen. Ik vind niet dat je zulke offers mag vragen.”
Prof. Holtrop heeft van nabij meegemaakt wat het is om zendingskind te zijn. Zijn vrouw was de dochter van een zendeling en zijn schoonmoeder ook. Zelf is Holtrop ruim vijf jaar in Indonesië geweest als docent aan de theologische school in Makassar. „Als je mijn eigen kinderen erbij rekent, kom je op vier generaties zending.”
Pieter Holtrop (1943) komt uit een typisch gereformeerd gezin. Vader was een „echte doleantieman”, moeder kwam uit een geslacht dat behoorde tot het Friese Réveil. Zijn ouders hadden weinig met het bevindelijke van die stroming,maar het piëtisme spreekt Holtrop nog steeds aan. „Dat wil zeggen: het existentiële, de ervaring. Ik heb niet zo veel met leer en dogmatiek, wel met ervaring. Ik heb ook iets met de ethische theologie, mensen als Gunning en anderen.”
Holtrop ging theologie studeren aan de Vrije Universiteit, werd predikant en promoveerde op het proefschrift ”Tussen piëtisme en Réveil”, een studie over een beweging in de evangelische christenheid in de vroege negentiende eeuw. „De beweging verliep, mede door geruzie over het algemeen aanbod van genade.”
De mensen die erbij hoorden, vormden volgens prof. Holtrop een typische subcultuur. „Ze hadden geen toegang tot de macht. Hoewel, ja toch, die discussie over verkiezing en verwerping gaf de mensen natuurlijk wel macht. In Rijnsaterwoude, waar ik in de tijd van mijn promotie -zo’n dertig jaar geleden- woonde, was een bekeerde vrouw. Zelf vond ik haar erg vervelend. Haar bekeerd zijn gaf haar een macht in heel zo’n dorp. Moet je je voorstellen: bekeerd zijn en dan macht uitoefenen. Dat heb ik altijd verfoeid, tóen al.”
Het orthodox-gereformeerde gedachtegoed spreekt prof. Holtrop niet meer aan. „Dat leerstellige van Kuyper en Bavinck kan ik nu niet meer meemaken. Mensen noemen mij vrijzinnig. Dat is tot op zekere hoogte waar, maar daarmee bedoel ik vooral: vrij zijn in mijn denken. Alles kan en mag bedacht worden, dát kan niemand ons afnemen. Dat betekent geen ongecontroleerde vrijheid, in die zin dat je alles maar mag zeggen, zoals Theo van Gogh dat deed.”
Kom bij prof. Holtrop niet aan met binding aan Schrift en belijdenis. „Je mag alles denken en verzinnen, alles, alles. Dan verdwijnt er wel veel, maar er blijft ook verbazend veel over.
Er is veel flauwekul in de theologie, maar dat God iets met mensen heeft, is geen flauwekul. Het ergste in de wereld is wanneer een mens onmachtig, onwetend en onvrij gehouden wordt. God roept de mens tot vrijheid. De mens is immers Zijn beeld en God zet ons kleine stervelingen op een hoge troon.”
Het „warmst” wordt prof. Holtrop als hij deelneemt aan een goede liturgie en als hij een goede preek met gebed hoort. Hij is voorzitter van de liturgiecommissie van de Haagse Kloosterkerk. „Je ziet daar regelmatig de koninklijke familie bij de maandelijkse cantatedienst. Koningin Beatrix komt meestal, soms met haar kinderen. Vooral prins Claus was trouw in het bezoek van deze diensten, waarschijnlijk omdat de cantates hem aanspraken vanuit zijn lutherse achtergrond. Ik denk dat koningin Beatrix dat van Claus heeft overgenomen.”
Prof. Holtrop hekelde in zijn afscheidsrede in Kampen, twee weken geleden, de zogenaamde zendingsdrang. „Er zijn zo veel verkeerde gedachten over Matthéüs 28 als een ”zendingsbevel”. Het wordt vaak uitgelegd als het bevel om heidenen overzee te bekeren, maar waar gaat het om? Leert hun Mijn geboden onderhouden, zegt Jezus, En wat zijn die? Inderdaad: Matthéüs 5, de bergrede en de zaligsprekingen. Dat is toch geen koloniale opdracht?”
Veel zendelingen riskeerden hun leven omdat ze juist bewogen waren met mensen en hun behoud op het oog hadden.
„Natuurlijk, laten we daar niet over kibbelen. Maar het Evangelie werd wel gebracht binnen het geheel van een groot koloniaal systeem. Soms ging het goed, maar soms ook behoorlijk fout. De meeste zendingswerkers die ik ben tegengekomen in mijn onderzoek waren tot offers bereid, maar ze werkten wel binnen het systeem. In Indonesië heet de christelijke religie nog steeds ”agama belanda”, Hollandse religie.
Verkuyl was de enige zendingsman voor de Tweede Wereldoorlog die onverbloemd het koloniale systeem afwees en het Indonesische nationalisme steunde, in zijn streven naar verlangen naar zelfstandigheid en vrijheid. Tot op vandaag heeft dit kolonialisme een verwoestend effect gehad op Indonesië.”
De Nederlandse Zendingsraad (NZR) wil ook de verticale lijn naar redding en bekering in Christus openhouden.
„Ik geloof ook in omkeer. Maar bekering heeft in de geschiedenis een verkeerde klank gekregen. Degenen die zich inzetten voor oorlog en zich schuldig maken aan geweld, díe moeten zich bekeren. Ik heb een onvoorstelbare afkeer gekregen van het amerikanisme met een evangelische tint.
Men kan wel zeggen dat er een verticale lijn is, maar ik heb nooit van die discussie over het verticale en horizontale gehouden. Wat geldt, is wat wij dóén. Aan de vruchten kent men de boom.”
Prof. Holtrop heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt op het terrein van de ontsluiting van bronnen over zending. Vorige week verschenen twee publicaties over de Molukse kerkgeschiedenis vanuit de werkgroep voor de geschiedenis van de Nederlandse zending en de overzeese kerken, waarvan Holtrop voorzitter is. Het gedeelte over de VOC-tijd moet nog komen.
Veel plezier heeft Holtrop van de recent verschenen bronnenpublicatie van de Hollandse kerk in Sint-Petersburg, een archief dat sinds 1991 open is en waaraan hard is gewerkt. Ook denkt hij aan bronnenpublicaties over de Nederlandse kerken in de Baltische landen.
Vooral de kwestie van vrouwen en kinderen op het zendingsterrein houdt hem erg bezig, zegt hij. „Vrouwen hebben veel opgeofferd omdat kinderen op jonge leeftijd naar Nederland moesten, terwijl de ouders in Indonesië bleven. Mijn schoonmoeder Froukje van Dijk was acht jaar toen zij naar Nederland ging en is altijd bijwoner in andere gezinnen geweest. Toen zij trouwde met een dominee zei ze dat ze absoluut niet in de zending wilde, vanwege eventuele kinderen. Haar man werd toch zendeling!
Er werd in die tijd gezegd: dat offer moet je voor de Heere over hebben. Maar zo’n offer als van de dochter van Jeftha kun je niet aan mensen vragen. Er is op dit punt heel veel misgegaan in de zending en daarover zou ik graag nog eens een boek schrijven.”