De Schrift, de school en de spiegel
Met het uitspreken van een oratie aanvaardde dr. A. Baars vanmiddag het ambt van hoogleraar voor de ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn. Hieronder de ingekorte tekst van zijn inaugurele rede.
Johannes Calvijn heeft nooit een aparte verhandeling over de predikkunde geschreven. Om zijn homiletische inzichten te achterhalen, zijn we dus aangewezen op verspreide opmerkingen over dit thema uit zijn hele oeuvre en op de analyse van zijn preken. Want gepreekt heeft Calvijn! Het is een bekend gegeven dat hij de laatste vijftien jaar van zijn verblijf in Genève iedere zondag twee keer preekte en om de andere week voorging in de diensten die elke werkdag werden gehouden. Een aannemelijke schatting leert ons dat hij per jaar gemiddeld ruim 250 preken hield. Nu werden vanaf het jaar 1549 Calvijns preken stenografisch opgenomen en op schrift gesteld. Dat betekent dat er aan het einde van Calvijns leven ruim veertig grote banden met in totaal meer dan 4000 uitgeschreven preken waren. Van deze duizenden preken zijn er -voorzover nu bekend- iets meer dan 1500 bewaard gebleven. Zij zijn voor het grootste deel uitgegeven in wetenschappelijke edities en verschillende onderzoekers zijn bezig ook de laatste, nog niet uitgegeven preken voor een breder publiek toegankelijk te maken.
Chrysostomus
Nu wordt met enige regelmaat beweerd dat het mogelijk is om uit deze overvloed aan materiaal een complete homiletiek van Calvijn samen te stellen. Wanneer ik alles overzie, aarzel ik toch bij de aanduiding ”complete”. Calvijn heeft zich namelijk niet expliciet uitgelaten over alle punten die in homiletische verhandelingen van zijn tijdgenoten ter sprake komen. We zullen daarom wel niet verder komen dan het samenvattend beschrijven van enkele homiletische principia, zoals die uit Calvijns werken -en dan met name uit zijn preken- af te leiden zijn. Daaraan wil ik in deze rede een kleine bijdrage leveren onder de titel: ”De Schrift, de school en de spiegel”.
We beginnen met een kwestie die in de nieuwere homiletische handboeken gewoonlijk in het laatste gedeelte aan de orde komt. Het gaat om de vraag op welke wijze Calvijn zijn preken structureerde en vormgaf. In het onderzoek wordt hierop meestal geantwoord dat hij aansluiting zocht bij de manier waarop de kerkvaders preekten en dat zijn preken dus het meest lijken op oudkerkelijke homilieën. Nu is dat niet onjuist. Een probleem is echter wel dat het woord ”homilie” een wat grillig karakter draagt en op verschillende manieren ingevuld kan worden. Zodoende is het van belang om scherper aan te geven wat we bedoelen: Calvijns preken blijken te staan in de traditie van de zogenaamde schriftgebonden homilie, zoals die met name door Chrysostomus (349-407) is ontwikkeld.
Perikoop na perikoop
Calvijns aansluiting bij deze preektraditie uit de Oude Kerk wordt op verschillende andere manieren onderstreept. Zo nam hij de gewoonte van Chrysostomus en andere kerkvaders over om in de prediking hele bijbelboeken perikoop na perikoop te bepreken (”lectio continua”). Hierbij liet Calvijn zich inspireren door Zwingli, die deze manier van preken in 1519 in Zürich had ingevoerd en zich daarbij uitdrukkelijk op de gewoonte van verschillende kerkvaders had beroepen.
Er waren twee belangrijke motieven voor deze aanpak. In de eerste plaats verzetten Zwingli en Calvijn zich op deze wijze tegen willekeur in de tekstkeuze. Een tweede motief lag in hun schriftbeschouwing. Als God zich in de héle Schrift heeft uitgesproken met de bedoeling de gemeente te onderwijzen in de leer van het heil, dan moet in principe ook de gehéle Schrift in de prediking aan de orde komen. Niets in de Bijbel is volgens hen secundair.
Exegese
Van groot belang is uiteraard ook de vraag op welke wijze Calvijn het schriftgedeelte dat aan de orde is in zijn preken behandelt. Uitgangspunt is voor hem dat de prediking van het Woord het Woord van God zelf is. Dit heeft als consequentie dat iedere dienaar van het Woord in de eerste plaats geroepen wordt de Schrift uit te leggen en zich daarin zo nauw mogelijk moet aansluiten bij wat geschreven staat. Welsprekend brengt Calvijn dit onder woorden in een preek over Micha 3. „Wij moeten erop letten dat wat ons wordt voorgehouden, overeenstemt met wat God ons schriftelijk heeft nagelaten. Want wat moeten preken en alle onderwijs anders zijn dan uitleg van wat daarin is vervat? Het is zeker dat als we daaraan iets toevoegen -ook al is dat nog zo gering-, het alleen maar bederf is.”
Uit dergelijke passages wordt duidelijk dat Calvijn in zijn preken uitging van dezelfde exegetische en hermeneutische principes als in zijn commentaren en in de colleges die hij over verschillende boeken van de Bijbel heeft gepubliceerd. We mogen echter niet vergeten dat de preken duidelijk voor een ander gehoor bedoeld waren dan de uitleg van de Schrift in Calvijns puur exegetisch getoonzette werken. Dat brengt met zich mee dat er enkele sprekende accentverschillen zijn tussen de schriftuitleg in beide soorten werken. Zo blijven sommige exegetische uitgangspunten in de preken wat in de schaduw, terwijl andere juist nadrukkelijker voor het voetlicht worden gehaald.
School
Al was Calvijn ervan overtuigd dat men in principe over de gehele Bijbel kan preken, dat betekent niet dat hij vond dat ieder onderdeel van het tekstgedeelte evenveel preekstof bevatte of dat aan ieder woord evenveel gewicht moest worden toegekend. Daarom concentreerde hij zich op wat hij als de kernbedoeling, de scopus van een tekstgedeelte beschouwde. Ook hier lijkt Calvijn aan te sluiten bij de schriftgebonden homilie uit de Oude Kerk. Overigens is het daarbij wel het eigene van Calvijn dat hij in zijn preken grondiger en gedetailleerder op de bijbelteksten ingaat dan de kerkvaders.
Dit zoeken naar de kernmomenten in de boodschap van de tekst heeft vooral een didactische functie. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door het feit dat Calvijn graag uitdrukkingen gebruikt die aan het schoolonderwijs zijn ontleend.
Welk soort onderwijs leidt Calvijn af uit de teksten die hij bepreekt? Het is onmiskenbaar dat de uitleg van de leer hierbij een belangrijke plaats inneemt. Niettemin blijft wat Calvijn onder ”onderwijs” verstaat bepaald niet tot het leerstellige beperkt. Het is de reformator er duidelijk ook om te doen geestelijke leiding te geven aan de gemeente in wier midden hij het Woord bedient.
In pastoraal getoonzette passages gaat hij in op het gebedsleven, de strijd van het geloof, het vreemdelingschap en de overdenking van het toekomende leven. Bijzonder veel aandacht schenkt Calvijn in zijn preken ook aan de heiliging van het leven. Hierbij moeten we niet alleen denken aan de strijd tegen de zonde en de nieuwe gehoorzaamheid in het leven van de enkele gelovige; ook de ethische vragen rond huwelijk, gezin en samenleving komen uitvoerig aan de orde. Daarbij schroomt de reformator niet in te gaan op de actuele situatie in Genève.
Gevaren
Toch is het homiletisch procédé dat Calvijn volgt bepaald niet zonder gevaren. Als men de exegese voortdurend toespitst op een bepaalde les die aan de tekst te ontlenen valt, is het niet denkbeeldig dat deze les een eigen leven gaat leiden. In dat geval wordt de preek niet meer bepaald door de tekst, maar door het thema, of wordt de uitleg van de tekst in de preek op zijn minst in ernstige mate scheef getrokken. Is Calvijn helemaal aan dit gevaar ontkomen?
Voorzover ik heb kunnen nagaan, gebeurt dit opmerkelijk weinig. Daarvoor geeft Calvijn zich al te nadrukkelijk moeite om de draad van zijn tekst niet uit het oog te verliezen. Niettemin komt het een enkele keer voor dat een bepaald brandpunt uit de tekst de preek zozeer gaat beheersen dat hij tendeert in de richting van een themapreek. De sterke concentratie op een bepaalde thematiek kan er ook de oorzaak van zijn dat wezenlijke onderdelen van de tekst op de achtergrond geraken, terwijl onbelangrijke details worden uitvergroot.
Spiegel
Al zijn uitleg van en onderricht in de Schriften onmisbare elementen van de verkondiging van het Woord, de prediking mag daarbij niet blijven staan. Calvijn brengt dat op verschillende manieren onder woorden. Zo stelt hij dat er geen sprake is van een preek wanneer daarin slechts de tekst wordt uitgelegd, terwijl de toepassing op het leven van de hoorders ontbreekt. Daarom benadrukt hij dat een (toekomstige) dienaar van het Woord niet alleen gaven moet hebben om de Schrift uit te leggen, maar ook om de boodschap aan de harten van de hoorders te leggen. Calvijn aarzelt niet om dat laatste aspect als „het moeilijkste” te bestempelen. Het Woord wil ons echter niet met rust laten, maar tot ons binnenste doordringen en ons als het ware voor Gods rechterstoel dagen.
Maar hoe gebeurt dat, of liever: hoe doet Calvijn dat? In de eerste plaats herinneren we eraan dat Calvijn gewoon is het Woord rechtstreeks toe te passen op de situatie van de gemeente. Hij doet dat vaak door het beeld van de spiegel te gebruiken. Zo zijn het volk van Israël, de aartsvaders, ja, al de oudtestamentische gelovigen die in Hebreeën 11 worden genoemd, Paulus, Timótheüs, maar ook mensen zoals Judas en Ananias, voor ons als spiegelbeelden in de Schrift. Zo wordt de afstand tussen de geschiedenis in de Bijbel en de situatie van de hoorders in Genève zo klein mogelijk.
Felle vermaningen
Het feit dat Calvijn zijn hoorders voor de spiegel van de Schrift plaatst, zou een tamelijk vrijblijvende indruk kunnen maken. Een dergelijke vrijblijvendheid heeft Calvijn juist niet op het oog. Het is zijn bedoeling dat zijn hoorders in het diepst van hun hart door de boodschap geraakt worden en dat het Woord hun leven radicaal verandert. Hij zoekt dit te bereiken door de prediking te laten uitmonden in felle vermaningen, ernstige waarschuwingen, dringende oproepen en een ruim aanbod van Gods genade. In dit verband valt vooral de bijzondere aandacht van Calvijn voor aansporingen en waarschuwingen op.
Wat is daarvoor het diepste motief? Is het een kwestie van Calvijns karakter? Het is bekend dat Calvijn een gepassioneerd mens was en opvliegend kon reageren op dingen die hem niet welgevallig waren. Of nam Calvijn hier zijn toevlucht tot inzichten uit de klassieke retorica? Ik zal niet ontkennen dat dit alles waarschijnlijk wel een zekere rol heeft gespeeld. Toch doen we er goed aan om te luisteren wat Calvijn op dit punt zelf naar voren brengt. Hij voert vooral theologische motieven voor deze manier van preken aan. De dringende aansporing moet op de boodschap volgen omdat ons hart door de zonde zo gesloten en ongevoelig is voor het Woord. Door middel van de vermaningen legt het levend en krachtig beslag op ons leven.
Twee stemmen
Voor wie zijn die vermaningen nu eigenlijk bestemd? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: voor de gehele gemeente of -misschien iets juister geformuleerd- voor allen die onder het gepredikte Woord komen. Toch maakt Calvijn inzake de vermaningen een uiterst belangrijk onderscheid. Hij zegt namelijk dat iedere prediker „met twee stemmen” moet spreken. Wat hij daarmee bedoelt, wordt duidelijk in het volgende fragment. „Wij moeten dus een dubbele stem hebben: een zachte stem om hen aan te sporen die bereid blijken te zijn om te leren en om hen te leiden op de rechte weg en wij moeten een andere stem hebben om te schreeuwen tegen de wolven en de dieven om die van de kudde te verjagen en om de zuivere leer van God te handhaven.”
Wordt hier het onderscheid tussen ’binnen’ en ’buiten’ de gemeente niet heel erg op scherp gezet? Kent Calvijn dan geen missionaire roeping voor hen die buiten zijn? Om met dat laatste te beginnen: een missionaire gedrevenheid en zelfs een passie voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk is de reformator bepaald niet vreemd. Laten we echter beseffen dat de ”harde stem” in de richting van de wolven en de dieven dient om hen ervan te weerhouden de kudde schade toe te brengen en om de schapen voor het gevaar dat van hun kant dreigt te waarschuwen. Maar ook op de achtergrond van deze scherpe stem klinkt -naar mijn overtuiging- de roep tot bekering.
Wat uit deze gegevens wél duidelijk wordt is dat de vermaningen en aansporingen bij Calvijn een verschillende toonhoogte hebben. Het ’hard’ en ’zacht’ van de twee stemmen wordt in sterke mate bepaald door de houding van de hoorders ten opzichte van het Evangelie.
Gemeentebeschouwing
Hiermee raken we aan Calvijns visie op de gemeente. Calvijn denkt sterk vanuit het verbond en hij spreekt de gemeente aan op haar belijdenis. Vandaar dat we voortdurend sterk inclusief getoonzette ”wij-uitspraken” tegenkomen: „Wij die Christus door het geloof mogen toebehoren…”
Betekent dit dat hij bij ieder gemeentelid het ware geloof veronderstelt? Dat is beslist niet het geval. Er zijn passages waaruit duidelijk wordt dat hij rekening houdt met het feit dat er mensen zijn die niet geloven, met huichelaars en afvalligen. En dat is juist voor hem de reden om de gemeente voortdurend te stellen onder belofte én eis, vertroosting én vermaning. Daarbij is de prediking van de vermaning in de gemeente even breed als de prediking van de belofte!
Klein mensje
Uit wat tot nu toe gezegd is, zou de indruk kunnen ontstaan dat preken vooral iets is wat de prediker moet doen: híj moet de Schrift goed uitleggen, híj moet de brug van de tekst slaan naar het hart van de hoorder, híj moet de gemeente voor de spiegel van de Schrift plaatsen.
Nu is het waar dat Calvijn hoge eisen stelde aan zichzelf en aan andere dienaren van het Woord. Toch is het een ernstige misvatting om te menen dat het eigenlijke geheim van de bediening van het Woord volgens hem bij de prediker zou liggen! Deze is slechts „een klein mensje uit het stof verrezen”, in dienst genomen door zijn Zender. Daarom mag ieder die tot deze dienst geroepen is, vertrouwen op het werk van de Geest van God.
Vaak spreekt Calvijn in dit verband over een tweevoudig werk van de Geest: Hij werkt in de prediker én in de hoorders. Bij de prediker verlicht Hij het verstand, geeft hem genade om de boodschap op de juiste wijze te vertolken en aan de harten van de hoorders te leggen. Bij de hoorders wekt de Geest de aandacht, breekt Hij de weerstanden tegen de boodschap die in hun hart leven weg en wint hen in voor het Evangelie. Hij past het Woord toe aan hun hart en troost hen met de beloften van genade. Calvijn was er diep van overtuigd dat dit werk niet van mensen afhangt, ook niet van Johannes Calvijn.
Perspectief
We breken hier af. Ik wil alleen nog kort ingaan op de vraag wat we in deze tijd van Calvijn kunnen leren. Laat duidelijk zijn dat we niet alles van de reformator zonder meer in deze tijd kunnen of moeten overnemen. De geschiedenis van de uitleg van de Schrift en van de prediking zijn doorgegaan. De kerk leeft vandaag in een andere cultuur en wordt geconfronteerd met andere vragen. Bovendien: het denken en het werken van Calvijn mogen onmiskenbaar hun grootheid hebben, zij hebben ook hun begrensdheid. Niettemin hebben we veel aan hem te danken en kunnen we -nog steeds- veel van hem leren. Ik wil dat aanduiden in vijf stellingen of aandachtsvelden.
Calvijn was een gepassioneerd prediker. Daarbij denk ik niet in de eerste plaats aan de felle woorden die hij kon gebruiken. Zijn passie voor preken was in de eerste plaats een -haast rusteloze- passie om de Schriften te verstaan. Daarmee is zijn levenswerk misschien ook wel het diepst getekend en zo wijst hij ons vandaag nog steeds de weg. Laten we nooit vergeten dat de prediking allereerst vraagt om een grondige studie van en een biddende omgang met het Woord van de levende God. Alleen zo worden echte preken geboren.
Van groot belang is ook dat Calvijn -en de andere reformatoren- het onderwijzend aspect van de prediking sterk in het licht hebben gesteld. In een recent overzichtsartikel over de nieuwste ontwikkelingen van de homiletiek heeft F. G. Immink gesignaleerd dat juist dit onderwijzend aspect in onze tijd sterk onderbelicht blijft. Calvijn en anderen kunnen ons leren wat het betekent om de gemeente vanuit het Woord te onderwijzen in de leer, in de verborgenheden van het geloof en in het leven in deze wereld.
In de homiletiek komt het begrip „identificatie” met grote regelmaat ter sprake. Mensen moeten zich aan de verhalen van de Bijbel kunnen spiegelen en zich daarin kunnen herkennen. Het is echter wel van groot belang hoe dit gebeurt. R. Bos laat in zijn dissertatie zien dat we op verschillende manieren over identificatie kunnen spreken. Mijns inziens mag de prediking nooit suggereren -laat staan dat zij ons zou mogen aanmoedigen- om onze identificatieobjecten in de Bijbel naar eigen believen uit te kiezen. In dat geval dient de prediking alleen ons gevoel van eigenwaarde en ons eigen gelijk en verdwijnt het ”kritisch tegenover”. De prediking dient ons juist een spiegel voor te houden die ons radicaal ontmaskert in ons zondaarsbestaan én perspectief te bieden op Hem van wie de Schriften spreken als de enige Redder en Zaligmaker.
In de nieuwere homiletische discussie treft ons een grote beduchtheid voor noties als vermaningen, waarschuwingen en zelfonderzoek. Zo pleit Dingemans voor de preekvorm van de homilie omdat die weinig „persuasieve claims” zou bevatten. Nu zal duidelijk zijn dat er op dit terrein een aantal voetangels en vragen ligt. Waarschuwen en vermanen kunnen alleen op een goede manier gebeuren vanuit de Schrift en vanuit een diepe pastorale bewogenheid. Maar dat de rechte prediking niet zonder deze elementen kan, heeft Calvijn duidelijk vanuit het Woord laten zien.
Blijvende aandacht verdient ten slotte het brede terrein van het werk van de Geest in de prediking. Hierbij denken we onder meer aan de geestelijke houding van de prediker, aan de gaven die hij nodig heeft om dit werk te doen, aan de „bediening” van de Heilige Geest tijdens de voorbereiding en de verkondiging.
We mogen ook niet voorbijgaan aan het werk van de Geest in het hart en het leven van de hoorders -zeg: de bevinding-, aan de geestelijke strijd, het leven van de heiliging en zo veel meer. Dit terrein heeft aan onze universiteit altijd veel aandacht gehad. Om dat te illustreren noem ik enkele redes van drie van mijn voorgangers op deze leerstoel. Van der Meiden sprak ooit over ”De bijzondere Geesteswerking met het Woord”, Kremer inaugureerde met ”De geestelijke leiding in de prediking” en Velema begon zijn werk hier met een rede over ”De geestelijke groei van de gemeente”.
In die lijn ben ik mijn werk hier in 1996 begonnen. In die lijn hoop ik het ook voort te zetten.
De auteur is sinds donderdag hoogleraar in de ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn.