„We zijn allemaal verliezers van de oorlog”
In Srebrenica keren langzaam maar zeker de Moslims terug, die in 1995 na de val de Moslimenclave gedwongen de stad moesten verlaten. Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Niet alleen zijn veel huizen verwoest, ook zijn veel woningen in bezit genomen door Serviërs.
Rade en Bocana Cabak woonden in Sarajevo toen in 1992 in Bosnië de oorlog uitbrak tussen Serviërs, Kroaten en Moslims. De oorlog kwam voor hen als een volslagen verrassing. „Toen het schieten begon, wisten we absoluut niet waar dat vandaan kwam en wie op wie schoot. Voor 1992 leidden we een volstrekt normaal leven. Niemand had problemen met zijn buren. Geloof of etniciteit speelde geen rol in de onderlinge relaties.”
De verbazing sloeg snel om in angst. De inwoners van Sarajevo durfden hun huizen niet meer te verlaten uit angst te worden getroffen door sluipschutters. Niemand kon meer veilig over straat. Veel mannen zochten voor hun vrouw en kinderen een veilig heenkomen buiten de stad.
Bocana vluchtte met haar zoon (13) en dochter (11) naar Servië, waar ze terechtkwamen in een vluchtelingenkamp in de buurt van Belgrado. Haar man bleef in Sarajevo om te vechten in het Servische leger.
Na het vredesakkoord van Dayton in december 1995 vertrokken de Cabaks in het voorjaar van 1996 naar Srebrenica, onderdeel van de Republika Srpska in Bosnië-Herzegovina. Volgens het Dayton-akkoord zouden de Serviërs veilig kunnen terugkeren naar Sarajevo in de Bosnisch-Kroatische federatie, maar vertegenwoordigers van de Servische gemeenschap raadden dat dringend af. De Serviërs zouden in de stad niet veilig zijn.
Ook Rade en Bocana durfden niet in de hoofdstad van Bosnië te blijven. „Van een aantal Serviërs die naar Sarajevo terugkeerden, is bekend dat ze later zijn vermoord. Anderen kwamen onder dubieuze omstandigheden om het leven. Dat laatste gold ook voor een oom van mij, vertelt Rade.
In Srebrenica logeerden de Cabaks aanvankelijk bij vrieden. Na een maand kregen ze een eigen huis toegewezen. Dat hebben ze inmiddels weer moeten verlaten omdat het werd teruggevorderd door de oorspronkelijke bewoners die terugkeerden. Ook in hun nieuwe huis hangt de wetenschap dat Moslims vandaag of morgen het huis kunnen opeisen, als een zwaard van Damocles boven het hoofd. Weliswaar is de stad dan verplicht om voor alternatieve woonruimte te zorgen, maar ook dan is er geen sprake van zekerheid.
Voor de Cabaks is het een moeilijke tijd. Met een kruidenierswinkeltje proberen ze de broodnodige centen bijeen te vergaren. Veel kan dat niet zijn. De winkel is weinig groter dan een paar vierkante meter. Op de houten schappen staan een handvol produkten, variërend van shampoo tot speelgoed. Rijk zullen ze niet worden. En dat terwijl ze in Sarajevo allebei een goede baan hadden.
Veel geld gaat ook op aan procedures om hun bezittingen in Sarajevo terug te krijgen. Hun huis wordt nu bewoond door Moslims die daarvoor niet wilen betalen en het ook niet willen verlaten.
Rade en Bocana zouden wel terugwillen naar Sarajevo, maar dan moeten ze er wel werk kunnen vinden. Aan de andere kant staan ze ook niet meer te trappelen. „De kinderen gaan in Srebrenica naar school en hebben hier nu hun vrienden. Dan vertrek je ook niet meer zo gemakkelijk.”
Mensen de schuld geven voor wat de afgelopen tien jaar is gebeurd, willen de Cabaks niet. Of het moesten de politieke leiders zijn die de oorlog hebben uitgelokt. „We zijn allemaal verliezers”, zegt Bocana.
Op het gemeentehuis in Srebrenica legt Jankovic Rajka, hoofd van de afdeling vluchtelingen en ontheemde personen, uit hoe de terugkeer van Moslims naar hun huizen in zijn werk gaat. Haar afdeling inventariseert wie nu in welke huizen woont en wie daar vroeger woonden. „Als terugkerende Moslims kunnen aantonen dat ze voor de oorlog in een bepaald huis woonden, krijgen ze dat huis terug. Wonen er Serviërs in, dan krijgen die het bericht dat ze binnen dertig dagen de woning moeten verlaten. Kunnen de Serviërs zelf geen woonruimte vinden, dan moet de gemeente voor vervangende woonruimte zorgen.
Er zijn ook Servische vluchtelingen in Srebrenica die het bericht krijgen dat ze terug kunnen naar hun oude huis in de Bosnisch-Kroatische federatie. Die mensen moeten binnen vijftien vertrekken. Voor hen is er geen alternatief; zij moeten terug, vertelt Rajka.
Voor particuliere huizen geldt een andere regeling. Zijn de bewoners niet de wettelijke eigenaars, dan moet het huis worden ontruimd en verzegeld. Ook in dat geval moet de stad voor een alternatieve woning zorgen. Het verzegelde huis blijft leeg staan totdat de eigenaar of familieleden daarvan terugkeren. Dat betekent dus dat een aantal huizen de komende jaren leeg blijft staan. Niemand weet voor hoelang.
Tot nu toe zijn er in de sociale woningbouw 380 appartementen toegewezen aan de oorspronkelijke bewoners. Bij de particuliere woningen bedraagt dit aantal 158. Dat is niet veel, maar sinds afgelopen jaar komt er meer schot in de zaak. „Het doel is om zoveel mogelijk de situatie van voor 1992 te herstellen,” aldus Rajka.
Zijn alle woningen weer bezet door de oorspronkelijke bewoners -voor zover die nog leven- dan zijn de problemen nog lang niet opgelost, vertelt de advocate. „Heel veel mensen kunnen niet terugkeren omdat hun huizen zijn verwoest. Ook voor deze mensen moeten we zorgen dat ze weer een woning krijgen.”