Mondiale minimumbelasting klonk mooi, maar gaat er niet komen
De kans op een wereldwijd akkoord over een minimumbelasting, waar zo lang over onderhandeld is, is nihil. Waar ging het mis?
De deadline nadert, maar wie gelooft eigenlijk nog dat die wordt gehaald? In 2021 spraken liefst 140 landen af een bodem te leggen onder de belasting die grote bedrijven betalen: een wereldwijd minimumtarief voor de winstbelasting. Vóór het eind van dit jaar moet het zover zijn, maar met nog een maand te gaan is succes vrijwel uitgesloten.
Afspraken over een minimum van 15 procent winstbelasting kwamen ruim twee jaar geleden tot stand onder leiding van de OESO, een samenwerkingsverband van 34 welvarende landen, waaronder Nederland. Het gold als een historisch moment, als het toppunt van internationale samenwerking en een doorbraak in de strijd tegen belastingontwijking.
Méér nog dan ontwijking tegengaan moet dit minimumtarief voorkomen dat landen elkaar beconcurreren met zo laag mogelijke tarieven in de winstbelasting. Van die race to the bottom worden uiteindelijk alleen de bedrijven beter, is het idee. Maar wie dacht dat het ondertekenen van het akkoord hierover de grootste hobbel was, had het mis. Gaandeweg de uitwerking van het minimumtarief komt er steeds meer onvrede bovendrijven.
Protest
Met name protest vanuit ontwikkelingslanden neemt toe, nu blijkt dat zij heel weinig middelen overhouden om bedrijven te lokken of te behouden, want het invoeren van lage belastingtarieven is er straks niet meer bij – het tegengaan daarvan is juist het hele idee achter zo’n wereldwijd minimumtarief.
Overheden mogen van de OESO het opschorten van deze lage tarieven ook niet compenseren door in plaats daarvan extra subsidies te verstrekken, legt de Rotterdamse hoogleraar internationaal en Europees belastingrecht Maarten de Wilde uit. Subsidie uitdelen aan grote bedrijven komt eigenlijk op hetzelfde neer als weinig winstbelasting heffen, vindt de OESO. Vooral minder rijke landen zijn bang voor het vertrek van bedrijven. Zij hebben meer moeite om bedrijven vast te houden dan westerse landen, die vaak van zichzelf al een beter vestigingsklimaat hebben.
In theorie zou zo’n land best kunnen besluiten om door te gaan met lage belastingtarieven of hoge subsidies voor multinationals, maar daar heeft het dan alleen zichzelf mee: het recht om de belasting te heffen gaat naar de landen waar het bedrijf actief is.
Dat werkt zo. Stel dat de dochter van een grote Nederlandse multinational veel winst maakt in een land dat ervoor kiest om bijna geen belasting te heffen. Volgens de Oeso-afspraken krijgt Nederland dan straks het recht om het verschil op te eisen bij het hoofdkantoor hier, net zoveel als dat het dochterbedrijf in dat andere land te weinig betaalt.
De multinational betaalt op die manier effectief nog steeds 15 procent. Alleen belandt de belastingopbrengst dan in de Nederlandse staatskas,en niet in die van dat andere land. Dat land wordt een dief van zijn eigen portemonnee als het minder dan 15 procent gaat heffen, want betalen zullen de bedrijven uiteindelijk.
Wat niet helpt tegen de onvrede, is dat sommige rijke landen uitzonderingen voor zichzelf hebben bedongen, zegt De Wilde. „De Verenigde Staten mogen via een speciale uitzonderingsregel nog twee jaar langer doorgaan met het subsidiëren van Amerikaanse bedrijven.” Dat voelt oneerlijk voor veel kleine landen, waarvoor het sowieso al een heel karwei is om de zeer technische wetgeving tot stand te brengen en uit te voeren.
Dapper
Vorige week bleek hoe groot de onvrede inmiddels is. Een grote meerderheid van landen stemde voor een resolutie om belastingzaken deels weg te halen bij de OESO, en voortaan onder te brengen bij de Verenigde Naties. De Afrikaanse Unie was hier heel blij mee. Het waren de rijkere landen, zoals de VS en Japan, die hier tegen stemden.
Maatschappelijke organisaties als Tax Justice Network juichen het besluit toe. Tax Justice-baas Alex Cobham zei in een reactie dat de OESO veel te lang zijn oren heeft laten hangen naar de belangen van belastingparadijzen en lobbyisten van grote bedrijven. Over de minimumbelasting van de OESO zijn ngo’s als Tax Justice Network al langer kritisch.
Toch werken landen dapper verder aan het omzetten van de belastingafspraken uit 2021 in nationale wetgeving, met name in Europa. EU-landen voelen als enige harde, juridische druk om tot wetten te komen. De minimumbelasting van de OESO is namelijk in een EU-richtlijn verankerd, wat betekent dat landen wel moeten. Lidstaten kunnen door Brussel aan de afspraken worden gehouden.
Maar zelfs binnen de EU gaan lang niet alle lidstaten de deadline halen. Nederland is nog één van de voorlopers. In de Eerste Kamer ligt momenteel een wet ter beoordeling.