The Wager werd oorlogsschip tegen wil en dank
Van de bijna 300 opvarenden van oorlogsschip The Wager keerden er slechts zo’n 30 terug. De rest stierf door ziekte, verdronk of verdween. De geschiedenis is even fascinerend als onthutsend.
Op 23 augustus 1740 vertrekt een konvooi van acht Britse oorlogsschepen uit de haven van Portsmouth aan de zuidkust van Engeland. De missie is om „zo geheim en voortvarend mogelijk” vijandelijke Spaanse schepen uit te schakelen en de Spaanse oorlogsposities op het zuidelijk halfrond te verzwakken.
Tot zover de officiële opdracht. De opperbevelhebber krijgt namelijk nog een officieuze opdracht. Twee keer per jaar sturen de Spanjaarden een galjoen van Mexico naar de Filipijnen om zijde, specerijen en andere Aziatische goederen in te kopen. Op de heenweg zit zo’n galjoen boordevol zilver en zilveren munten. Als de Britten het schip in handen kunnen krijgen zou dat een enorme opsteker voor de staatskas zijn. De bemanningsleden lopen warm voor het plan. Als het slaagt, krijgen zij een deel van de buit als beloning.
Je zou verwachten dat het voor de Britse admiraliteit een koud kunstje is om een vloot op te tuigen. Dat valt tegen: de oorlogsschepen zijn er door achterstallig onderhoud en ongedierte slecht aan toe, scheepswerven liggen vol en bij gebrek aan dienstplicht is er niemand te vinden die wil aanmonsteren. Als er eindelijk rekruten zijn gevonden, breekt er op de schepen tyfus uit. Tientallen marinemannen sterven nog voordat de vloot is uitgevaren.
Ontberingen
Een van de schepen in het konvooi is de The Wager, een „monster van 41 meter lang”. Het schip is niet gemaakt voor de strijd. Ooit deed het dienst als koopvaardijschip, maar bij gebrek aan goed oorlogsmate- rieel ondergaat het een transformatie. Hutten worden gesloopt en er worden geschutspoorten in de wanden gezaagd, waardoor de The Wager verandert in een oorlogsschip. Voorzien van wapens en een ruime voorraad levensmiddelen neemt het zijn plaats in het konvooi in. Onder in het ruim gaan 400 ton ruwijzer en gravelsteentjes om te voorkomen dat het schip in een storm kapseist.
Aan boord van de The Wager zijn bemanningsleden van allerlei pluimage: officieren uit roemruchte adellijke families, ambitieuze en avontuurlijke ingestelde adelborsten en loslopende zeelieden, matrozen, binnenschippers en vissersbootkapiteins die de lokale autoriteiten van straat hebben geplukt. Het is, kortom, een allegaartje.
Tweespalt
Negen maanden later is de kapitein vermoord, het schip door een verwoestende storm bij Patagonië aan land gelopen en vergaan. De overlevenden worden door tweespalt uit elkaar gedreven: sommigen keren zich openlijk tegen hun nieuwe bevelvoerder, anderen worden alleen al op verdenking van muiterij veroordeeld en bestraft.
Door verschil van inzicht over de vervolgstappen splitst de groep zich op: zo’n tachtig mannen onder leiding van kanonnier John Bulkeley stappen in bootjes om terug te keren naar Engeland; twintig mannen –onder wie de nieuw aangestelde kapitein David Cheap– blijven waar ze zijn: op een eiland dat later de naam Wager Island zal krijgen.
Nog eens acht maanden –en nieuwe ontberingen– later doet een gehavend schip Brazilië aan. Aan boord zijn Bulkeley en nog slechts dertig overlevenden. De overige vijftig bemanningsleden zijn halverwege de tocht achtergebleven in aanlegplaatsen, krankzinnig geworden of gestorven door ziekte en uitputting. Van de bijna 300 mannen waarmee The Wager uit Portsmouth vertrok, keert slechts zo’n 10 procent terug.
Nauwkeurige reconstructie
„Ik geef ruiterlijk toe dat ik niet het schip tegen de rotsen heb zien slaan en dat ik er niet bij was toen de bemanning de kapitein vastbond. Ook het verraad en de moord heb ik niet met eigen ogen waargenomen”, schrijft auteur David Grann in zijn voorwoord op de geschiedenis van The Wager. Maar wie ”De schipbreuk van The Wager” leest, kan zomaar het idee krijgen dat de onderzoeksjournalist zelf aan boord van de ”man-of-war” was. Minutieus en beeldend beschrijft hij het leven in ”de houten wereld” en de vele rampspoed waarmee de bemanningsleden te maken kregen. Op basis van een schat aan logboeken en archiefmateriaal reconstrueert hij nauwgezet de ondergang van het oorlogsschip tegen wil en dank.
Grann schrijft de reconstructie met verve en dat blijft niet onopgemerkt. Al wekenlang staat het oorspronkelijk Engelstalige boek op de bestsellerlijst van The New York Times. Sinds kort is de pageturner verkrijgbaar in een Nederlandse vertaling, die hier en daar wat slordigheidsfoutjes bevat.
Eind goed, al goed, zou de lezer kunnen denken als Bulkeley en consorten meer dood dan levend aan land komen. Maar als in 1746 kapitein Cheap samen met een luitenant en adelborst in Dover onverwacht voet aan wal zet, blijken er nog rekeningen tussen de bemanningsleden te moeten worden vereffend. Beschuldigingen van hoogverraad en kannibalisme vliegen over en weer en noodzaken een rechter om vonnis te vellen.
Een paar houten planken
Wie wil weten hoe het afloopt, leze ”De schipbreuk van The Wager” zelf, want het zou jammer zijn om de –soms bizarre– plotwendingen weg te geven. Het boek leest als een spannende avonturenroman, maar de geschiedenis zelf is allesbehalve dat. De journalen en historische documenten waaruit Grann put, leren vooral dat geopolitieke ambities een prijs hadden –uitgedrukt in mensenlevens– en dat onbaatzuchtigheid en altruïsme zeldzame deugden zijn als de nood aan de man komt.
Voor twijfelaars over het waarheidsgehalte van het verhaal is er tastbaar bewijs: op Wager Island, een onbewoond eiland in West-Patagonië, herinneren nog een paar houten planken aan de misère van 282 jaar geleden. Grann heeft ze zelf gezien.
Boekgegevens
“De schipbreuk van The Wager”, David Grann; uitg. Volt; 376 blz.; € 26,99