Meditatie: Ruime nodiging
Jesaja 55:1
„O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!”
Jezus roept Zacheüs toe: „Kom haastig af, want Ik moet heden in uw huis blijven.” Hartroerend is het, als Hij roept: „Komt allen tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt, Ik zal u rust geven.” „Die dorst heeft, kome tot Mij, en drinke; die wil, neme het water des Levens om niet.” Liefelijk is het, als een ziel de verkwikkende toevloeiingen der genade zo smaakt, dat zij met de profeet van blijdschap opspringt in de God van haar heil en met David roemt: „De Heere is mijn Herder.”
Maar dat zijn nog slechts enkele liefelijke dauwdruppels, niet de Zon der gerechtigheid Zelf. Wat een Schelfzee van die gerechtigheid biedt de zending en overgave van Jezus Christus Zelf. Wat een ondoorgrondelijk diepe zee, die niet te overzien is, wordt ons voor ogen gesteld in de gave boven alle andere gaven, dat God de wereld zo liefgehad heeft, dat Hij haar Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven. De Zoon had de wereld zo lief, dat Hij Zijn leven voor haar in de dood gaf. Waren wij maar waarlijk en steeds aan die oever gelegerd en zweefde de Heilige Geest maar boven die wateren, die door dat wonderhout van het kruis zo zoet en genezend geworden zijn, opdat wij de hoogte, de diepte, de lengte en de breedte der genade Gods in Christus Jezus zouden mogen leren kennen.
G.D. Krummacher, predikant te Elberfeld
(”De wandelingen Israëls”, deel 1; 1837)