Goede grafzorg voorkomt uitwissen verleden
De Leidse historicus Schulte Northolt zei eens tijdens een college: „Grafstenen zijn sprekende getuigen uit het verleden voor het heden. Daarom moeten ze worden bewaard.” Maar daar schort het weleens aan. Kan de zorg voor graven niet beter? Wellicht ligt hier een taak voor de kerken.
Van de hand van de Amerikaanse historica Sarah Keyes is deze zomer een unieke historische studie verschenen onder de titel ”American Burial Ground: A New History of the Overland Trail”. Keyes is wetenschappelijk medewerker aan de University of Nevada in de stad Reno. Aan de hand van locaties van begraafplaatsen en grafstenen heeft zij de geschiedenis van de grote trek naar het westen van de VS gereconstrueerd. Groepen emigranten baanden zich rond 1850 een weg door de Amerikaanse wildernis naar Oregon in het noordwesten en California in het zuidwesten. Later heeft die route de naam ”The Overland Trail” gekregen.
De tocht die deze pioniers maakten, was vol ontberingen. Ze eiste veel slachtoffers. Keyes telt in haar studie 6600 graven die langs deze route zijn gedolven: „De eenvoudige graven, soms te vinden op een woeste plaats, vertellen het verhaal van offerbereidheid en doorzettingsvermogen van onze voorouders,” schrijft ze in haar verantwoording. Keyes pleit voor een zorgvuldig bewaren van de graven: „Het opruimen van begraafplaatsen en het verpulveren van grafstenen is het uitwissen van de geschiedenis. Alsof onze voorouders er niet meer toe doen.”
Memento mori
Ieder die in eigen land of buitenland een begraafplaats bezoekt, kan vervuld raken met een veelheid aan gedachten. Alleen al het besef dat er in elk graf een of meer mensen liggen die ooit leefden, bepaalt bij de eindigheid van het leven. ”Memento mori”, gedenk te sterven.
De voormalige bovenmeester van de lagere school die ik in mijn jeugd bezocht, meester Van der Vlis, zei bij weekopeningen nog weleens: „Kinderen, ga eens op de begraafplaats kijken. Dan weet je dat je sterven moet en dat je een nieuw hart nodig hebt.”
Meester Van der Vlis was niet de enige die dat benadrukte. De kerkvader Augustinus ging hem voor. Hij zegt in zijn geschrift over de verplichte zorg voor de doden dat de gedenktekens die ter gedachtenis aan martelaren en vromen zijn opgericht, bedoeld zijn om bezoekers aan te sporen vurig tot God de Heere te bidden om genade en behoudenis.
Grafrust
Wie over begraafplaatsen loopt, ziet ook het verleden aan zich voorbijgaan. De grafstenen herinneren aan de plaats die mensen in de geschiedenis hebben ingenomen, zowel beroemdheden als eenvoudigen des volks. Een sprekend voorbeeld daarvan is Bunhill Fields in hartje Londen. Op dit kerkhof rusten predikers als John Bunyan, John Owen en Thomas Goodwin. Wie stilstaat bij hun laatste rustplaats ontkomt er niet aan nu, ruim vier eeuwen later, herinnerd te worden aan hun betekenis voor de geschiedenis van Gods kerk. Dat onderstreept dat het in stand houden van de graven zeker belangrijk is.
In Nederland geldt een wettelijke grafrust van ten minste tien jaar. Dat is de regel voor algemene graven. Particuliere graven worden doorgaans gekocht voor een periode van twintig of dertig jaar. Die kan desgewenst verlengd worden met steeds een periode van tien jaar. Als er tenminste wordt betaald voor het in stand houden en onderhoud.
Dat laatste behoeft geen probleem te zijn zolang er familie of anderen zijn die de kosten dragen. Echter, als de beheerder van de begraafplaats niet weet wie hij moet aanspreken, kan hij overgaan tot ruiming van de graven. Vooral in plaatsen waar de grond schaars is, kan dat dus al tien, vijftien jaar na het overlijden gebeuren. Dat is snel.
Een recent bezoek aan de begraafplaats van mijn geboortedorp leerde me dat graven van bekenden op de nominatie staan om op korte termijn geruimd te worden. De schokkende gedachte is dat dan in dubbel opzicht de slotregel van Psalm 103: 8 waarheid wordt: „Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer”. De persoon in kwestie is niet meer, het graf is er ook niet meer. De gedachtenis aan mensen die nog geen twintig jaar geleden hun plaats in de burgerlijke en kerkelijke gemeenschap innamen, is zo totaal uitgewist.
Het is duidelijk dat de primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven en het onderhoud van een graf bij de directe nabestaanden ligt. Zij moeten bereid zijn de kosten daarvan te dragen. Dat mag geen punt van discussie zijn. Zij hebben hun bestaan te danken aan hun voorgeslacht. Uit respect voor en piëteit jegens de voorouders moet hun deze zorg wegen.
Getuigenis
De realiteit is echter dat de burgerlijke gemeente nogal eens tevergeefs aanklopt bij nabestaanden. In veel gevallen gaat het niet om gebrek aan bereidheid om te betalen, maar is het onwetendheid. Mensen verhuizen en vergeten dan de beheerder van de begraafplaats in kennis te stellen van hun nieuwe adres. Zo kan het voorkomen dat als men toch nog eens het graf van de (groot)ouders wil bezoeken, het niet meer te vinden is. Mensen die dat hebben meegemaakt, spreken van een schokkende ervaring.
De vraag kan worden gesteld of kerken op dit terrein geen rol kunnen vervullen. Dat kan door als kerk aanspreekpunt te zijn voor de beheerders van begraafplaatsen. De familie betaalt de kerk een bedrag voor het onderhoud terwijl de beheerder niet behoeft te zoeken met wie hij contact kan opnemen. De Bijbel leert dat het gedenken van het verleden noodzakelijk en leerzaam is. Dat geldt zeker voor mensen van wier leven een getuigenis uitgaat. De gedachtenis van de rechtvaardigen zal tot zegen zijn.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.