Politicoloog: wantrouwen zorgt niet direct voor lagere opkomst
Wantrouwen in de politiek leidt naar verwachting niet direct tot een lagere opkomst bij de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. „Ook mensen die zeggen dat ze geen vertrouwen hebben in ‘dit zooitje’ gaan naar de stembus om voor een partij te kiezen die het in hun ogen wel goed doet”, zegt Hans Vollaard, hoofddocent politicologie aan de Universiteit Utrecht. Hij onderzocht de opkomst bij onder meer de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar.
Het is volgens hem van belang dat bij de coalitievorming ook partijen meedoen die een stem hebben gekregen van de groep die weinig vertrouwen heeft in de politiek. „Als je stemt op een partij en die komt dan niet in de regering, wordt het wantrouwen juist versterkt.”
De opkomst bij de Tweede Kamerverkiezingen ligt doorgaans tussen de 75 en 80 procent. Vergeleken met het buitenland is dat hoog, aldus de politicoloog. Volgens Vollaard zijn mensen sneller geneigd hun stem uit te brengen als er wat op het spel staat. „Bij de waterschappen of de gemeenteraad is dat minder dan bij de Tweede Kamer, want dan gaat het over zaken als lonen en de zorg. Of ze kunnen een nieuwe partij aan de macht helpen.”
De niet-stemmers zijn niet altijd dezelfde mensen, weet de politicoloog. Het percentage diehards dat niet stemt, ligt volgens Vollaard rond de 4 à 5 procent. „Deze groep is ook moeilijk te overtuigen.” Hij heeft op basis van eerdere opkomstcijfers voor de Tweede Kamerverkiezingen niet het idee dat deze groep toeneemt.
Uit eerdere onderzoeken waar de universitair hoofddocent aan meewerkte, komt naar voren dat er verschillende groepen zijn die lastig naar de stembus zijn te krijgen. Het gaat dan volgens hem om jongeren en heel oude mensen, mensen met een praktische opleiding en een migrantenachtergrond.