Meditatie: Als de sterren
Genesis 15:5
„Toen leidde Hij hem uit naar buiten en zei: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zei tot hem: Zo zal uw zaad zijn.”
Wanneer Johannes schrijft: „…die niemand tellen kon”, wil hij daarmee zeggen dat het een zeer talrijke schare was, die niet gemakkelijk, ja, zoals het Johannes voorkwam, in ’t geheel niet geteld kon worden. Het was ook de belofte aan Abraham dat zijn zaad niet geteld zou kunnen worden, zo min als het stof der aarde en de sterren aan de hemel. Abraham zou een vader van menigten der volken worden. Dat ziet op het zaad dat hij erven zou, óók uit de heidenen onder het Nieuwe Testament. Eenmaal zouden ze, als zijn kinderen, ook met hem aanzitten in het Koninkrijk der hemelen.
Daarvan ziet u nu de vervulling in Openbaring 7: „Een grote schare, die niemand tellen kon.” U vraagt misschien hoe dit overeenkomt met de benaming „een klein kuddeke”. En of dit overeenkomt met hetgeen steeds weer in de Heilige Schrift getoond wordt: dat er maar weinigen zalig worden, dat er maar weinigen ingaan door de nauwe poort die tot het leven leidt. Ik antwoord: dit strijdt in ’t geheel niet met de benaming „een grote schare”. Want klein en weinig zijn ze in vergelijking met hen die verloren gaan; die zijn nog heel wat groter in aantal! „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Dit neemt echter niet weg, dat Gods kinderen op zichzelf genomen toch een groot aantal uitmaken.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam
(”Bijbelse Keurstoffen”, deel 2; 1738)