Lot van Staten in handen van LPF
LPF-senator Hessing loopt dezer dagen rond met een diepe frons op zijn voorhoofd. De man tobt over een moeilijk probleem. Als de Eerste Kamer op 22 februari stemt over het wetsvoorstel tot verkleining van de Provinciale Staten, geeft zijn stem de doorslag.
Deze omstandigheid kán iemand vervullen met een gevoel van wiegeliaanse grootheid. Want nu PvdA en VVD het kabinetsvoorstel om het aantal statenleden terug te brengen van 760 naar 564 steunen, en hun vroegere paarse vriendje D66 zich waarschijnlijk bij hen voegt, kent de Senaat 37 voorstanders en 37 tegenstanders. Daarmee ligt het lot van 196 statenleden in handen van Hessing.
Maar die verantwoordelijkheid kan behalve een plezierig ook een bezwaard gevoel geven. Want zo duidelijk is het niet welk kamp Hessing moet steunen. Kiest hij voor een zo sterk mogelijke positie van de LPF, dan zou hij het wetsvoorstel moeten afwijzen. Van de zeven statenleden die de LPF nog over heeft -evenzoveel statenleden verbraken inmiddels hun band met de partij- zullen er na het van kracht worden van de nieuwe wet maar enkele terugkeren. Aangenomen dat de LPF bij de volgende statenverkiezingen nog bestaat.
Maar gezien zijn ideologie moet Hessing zich juist in het kamp van de voorstanders voegen. De LPF is immers uitermate kritisch over de omvang van het overheidsapparaat en zou de bestuurlijke middenlaag van het provinciaal bestuur het liefst helemaal afschaffen.
Hessing zal zijn denkwerk nog wel een tijdje rekken. Dat doen alle politici die bij een belangrijk beslispunt de weegschaal naar links of rechts kunnen doen doorslaan. Maar de kans lijkt het grootst dat hij het wetsvoorstel van minister Remkes van Binnenlandse Zaken aan een meerderheid gaat helpen. Waarom zou een partij als de LPF, die zo hopeloos in verval is, zich nog druk maken over haar positie in enkele Provinciale Staten? Dan kan Hessing beter principieel en rechtlijnig redeneren door de bestuurslaag waar hij op tegen is enigszins uit te dunnen.
De vraag is of het erg is als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Voor de kleine christelijke fracties is het in elk geval vervelend. Zij verdwijnen hier en daar uit de Staten. In andere statenvergaderingen zakken ze in aantal terug. En wellicht heeft het voor hen ook consequenties in de Senaat, waar ChristenUnie en SGP nu nog ieder twee zetels bezetten.
Begrijpelijk is het daarom dat CU/SGP-woordvoerder Holdijk dinsdag zijn best deed alle zwakke stenen uit het bouwsel van minister Remkes te trekken. De SGP-senator was ronduit inventief in het aandragen van argumenten en zienswijzen.
Boeiend was bijvoorbeeld dat hij na een duik in de geschiedenis ontdekte dat Thorbecke, de geestelijk vader van het huidige staatsbestel, in 1849 al heel bewust had gekozen voor maar liefst tachtig statenleden in de provincie Zuid-Holland, terwijl er in die tijd nog discussie was over de vraag of men de Staten moest verplichten ten minste één keer per jaar bijeen te komen. Met andere woorden: als in een tijd waarin de Staten nog heel weinig werk hadden er al voor een aantal van tachtig is gekozen, zou datzelfde aantal dan nu, met een veel groter takenpakket voor de provincie, opeens te groot zijn?
Toch zal Holdijk beseffen dat hiermee het laatste woord niet is gezegd. Want het zou goed kunnen zijn dat men in de 19e eeuw veel te scheutig is geweest met het vaststellen van het aantal statenzetels per provincie.
Ook andere argumenten van de staatkundig gereformeerde jurist waren boeiend en vindingrijk, maar niet voor 100 procent overtuigend. Het sterkst stond hij nog met zijn stelling dat door verkleining van de Staten de representativiteit van de democratie afneemt. Sommige bevolkingsgroepen voelen zich dan immers niet meer vertegenwoordigd en zijn dat ook feitelijk niet meer.
Daartegenover staat echter de redenering van Remkes dat kleinere Staten de bestuurskracht en de slagvaardigheid van de provincies vergroten. Een onbewezen stelling, stelt Holdijk. Dat zal waar zijn, maar aannemelijk is zij wel. Iedereen weet toch dat een vergadering met vijf man sneller verloopt dan een met vijftien man?
Dat alles betekent nog niet dat Hessing maar het beste voor de verkleining van de Staten kan stemmen. Er is namelijk nóg een reden om zeer kritisch te staan tegenover het voorstel van het kabinet. Holdijk wees er dinsdag op hoe beredeneerd Thorbecke destijds tot zijn verdeling van statenzetels over de verschillende provincies kwam. Het was een verdeling waarover was nagedacht en die nauwgezet aansloot bij de inwonertallen van de verschillende landsdelen.
Zo’n beredeneerde keus wordt in het wetsvoorstel van Remkes pijnlijk gemist. De wijze waarop hij de statenvergaderingen aftopt tot maximaal 55 leden heeft onmiskenbaar iets willekeurigs. Dat is een groot manco aan dit wetsvoorstel.
Had Remeks niet de moeite kunnen nemen zijn voorstel logisch en controleerbaar te onderbouwen? Daarom zou het toch geen verkeerd signaal zijn als, door een tegenstem van Hessing, het parlement dit voorstel afstraft en het plan prullenbakkeert, om maar eens een door Remkes uitgevonden neologisme te gebruiken.