Geen lokale leiding van politie
De burgemeesters in Nederland verzaken leiding te geven aan de politie. Daarmee laten ze een belangrijke taak aan zich voorbijgaan. In de praktijk stuurt de politie eerder het lokale bestuur aan dan andersom.
Dit blijkt uit twee onderzoeken die in opdracht van het programma Politie en Wetenschap zijn gedaan naar het lokaal aansturen van de politie.
Volgens directeur G. Vlek van het programma dat het ministerie van Binnenlandse Zaken in 1999 heeft ingesteld, ondermijnt dit de democratische controle van de politie. „En dat was toch al een moeilijk punt in de huidige Politiewet”, meent hij, omdat de regiopolitie wordt aangestuurd door de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en een korpschef. Deze zogenoemde driehoek is moeilijk door lokale volksvertegenwoordigers te controleren.
Als de burgemeesters de lokale politie goed zouden aansturen, kunnen de gemeenteraden het plaatselijke politiebeleid wel controleren. Deze raden kunnen de burgemeester dan namelijk ter verantwoording roepen voor het gevoerde beleid. Ze zijn niet bevoegd om de leiding van de politie te controleren.
„Omdat de burgemeesters zich te weinig met de politie bemoeien, dreigt het al heersende democratische gat vergroot te worden”, concludeert Vlek uit de twee onderzoeken. Een tweede factor die de democratische controle op de politie aantast, is de trend dat de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie steeds meer landelijke prioriteiten opleggen aan de regiokorpsen, die worden aangestuurd door de korpsbeheerders. Dat zijn vaak de burgemeesters van de grootste gemeente in een politieregio. „Die landelijke prioriteiten kunnen op gespannen voet staan met de lokale behoeften. Ook bij deze ontwikkeling kun je dus vraagtekens zetten”, aldus Vlek.