EU vergeet wegzuivering 40 miljoen Europeanen
Brussel wil Europa een identiteit geven, maar dat zal nog niet meevallen, stelt dr. P. H. van der Plank.
Wie naar de geschiedenis van de landen van de EU kijkt, ziet dat nationale gevoelens sterk zijn en dat slechts enkele decennia geleden zuiveringsacties gebruikelijk waren. Zo’n 40 miljoen Europeanen uit minderheidsgroepen zijn de afgelopen eeuw ’verdwenen’. Worden de staten in de Europese Unie alleen verbonden door een gezamenlijk streven naar economische schaalvergroting en welvaartsnivellering? Daar lijkt het sterk op, want de Brusselse politiek betreft vooral problemen die daarmee samenhangen. Toch is het noodzakelijke fundament van een politieke gemeenschap, die de EU ook wil zijn, daar niet mee gedefinieerd, en dat blijkt dan ook uit de desinteresse onder de Europeanen voor de Europese superstaat. Brussel reageert daarop door te wijzen op de wenselijkheid van de vorming van een Europese identiteit. Een identiteit, geworteld in een gemeenschappelijke Europese geschiedenis.
Het project van een verenigd Europa bestond een halve eeuw uit een verbond van West-Europese staten die in hun staatsopbouw verwante historische lijnen volgden. Namelijk de ontwikkeling naar een democratische orde gedurende twee eeuwen, en na een periode van verwoestende competitie gemeenschappelijk voortgezet in vrede.
Echter, sinds 1990 is dat experiment verbreed. Midden-Europese staten die een geheel andere achtergrond hebben, zijn mee gaan doen. Uiterlijk lijken zij op de West-Europese staten: natiestaten, dat wil zeggen als staten bewoond door voornamelijk één natie en met slechts marginale minderhedenproblemen. Verschillen zijn er ook: niet alleen is de massale immigratie uit vroegere koloniën en andere derdewereldlanden aan hen voorbijgegaan, ook zijn de autochtone minderheden waarom dit deel van Europa vroeger bekend -of eerder: berucht- was er vandaag de dag opvallend gering in aantal.
Zuivering
Hoe is dat dan mogelijk? Voor 1945 was de minderhedenkwestie een probleem van de eerste orde. Immers, de Tweede Wereldoorlog kon uitbreken door de toenmalig onbeheersbare minderhedenproblemen, die de interne samenhang in de staten van Midden- Europa ernstig hadden gedestabiliseerd. Een op drie staatsburgers in Midden-Europa -ruim 25 miljoen mensen- behoorde immers tot een nationale of etnische minderheid die door de nationale overheden als regel als tweederangsburger werd behandeld, zodat zij vervolgens steun zochten in het buitenland, zichzelf daarbij in de positie van vijfde colonne manoeuvrerend.
Daar maakten nazi-Duitsland en Hongarije gebruik van bij de ontmanteling van de staat Tsjecho-Slowakije in 1938. En in een gezamenlijke regie met de Sovjet-Unie werden deze problemen een jaar later aangewend als motief om Polen binnen te vallen en te verdelen.
Waar zijn deze minderheidsgroepen na de oorlog gebleven? Zij zijn opgeruimd, of, zoals het kort heet: weggezuiverd. Die opruimingen zijn tot dusver niet onder een en dezelfde noemer als historisch onderwerp in de Europese geschiedenis opgenomen. De reden ligt voor de hand: geen staat is er trots op dit werk te hebben verricht. Ook de communistische maatschappijvisie, waarbinnen minderheden ideologisch een irrelevant probleem vormen, kon niet toegeven dat zij in gedwongen nationale homogenisering een oplossing heeft gezocht voor de stabilisering van de staatkundige verhoudingen.
Niet alleen joden
De massale etnische en nationale zuivering van de jaren na de oorlog stond niet op de agenda van de broederlijke contacten tussen de socialistische volksrepublieken, die elkaars verdreven bevolkingen hebben overgenomen. Althans, voorzover de verdrevenen deze volksverhuizing hadden overleefd.
Het totale eliminatie- of homogeniseringsproces telt over de periode 1912-1948 een omvang van 37 miljoen mensen en vormt een ongemakkelijk hoofdstuk in de geschiedenis, beladen met een taboe. De West-Europese geschiedbeschouwing conformeerde zich vervolgens aan dit Midden-Europese zelfbeeld, mede omdat begripvolle betrekkingen werden nagestreefd met wat sinds de oorlog Oost-Europa heette. Problemen van nationaliteit en minderheid waren daarin passé.
Eén aspect verzelfstandigde zich uit dit geheel: de shoah. De joden vormden een van de minderheden en hun verdrijving heeft de vorm aangenomen van een genocide die met name in Amerika op de academische agenda staat als de discipline van de holocauststudies. Hij werd in Midden-Europa zelf echter buiten de eigen nationale geschiedenis geplaatst als onderdeel van een buitenlandse -Duitse- bezettingsterreur. De eigen deelname aan de discriminatie en verdrijving van en zelfs de massamoord op de joden werd daarmee ontkend.
Nog eenmaal kwam het oude Midden-Europa naar voren in de recente Joegoslavische burgeroorlog. Joegoslavië had sinds de Tweede Wereldoorlog zijn multi-etnische karakter behouden door een federalisering in min of meer nationale bestuurseenheden. Toen de centrale regie en het evenwicht van een verdeel-en-heerspolitiek na Tito’s dood wegvielen, splitste deze staat zich op in soevereine mononationale eenheden, die een competitie aangingen bij de verdeling van enkele belangrijke multi-etnische gebieden, zoals met name Bosnië. Inmiddels heeft ook Joegoslavië zich in deze nieuwe, nationaal gehomogeniseerde staten geconformeerd aan de Midden-Europese geschiedenis. Het aantal mensen dat recent in dit laatste bedrijf van de 20e-eeuwse nationale homogenisering zijn woonplaats moest verlaten vanwege de nationale herverkaveling bedraagt 3 miljoen en brengt het totaal voor de 20e eeuw op 40 miljoen.
Irak
De verzwegen geschiedenis van Midden-Europa werpt een schril licht op de ontstaanswijze van de nationale staten van Europa, op de tol die betaald is voor hun homogenisering. Een homogenisering die overigens, hoe paradoxaal dat ook moge klinken, wel een voorwaarde is geweest voor de ontwikkeling van een democratische orde. Een orde die weliswaar pluriformiteit principieel beschermt, maar pas nadat hij zich eerst heeft kunnen vestigen op de basis van staatsburgerlijke solidariteit.
Daarbij is het de vraag of die solidariteit überhaupt wel kan bestaan buiten de homogeniteit van een nationale gemeenschap. Een ongemakkelijke vraag die met voorbijgaan aan de geschiedenis in het postnationale Europa als irrelevant afgedaan kan worden, maar daarbuiten steeds weer actueel blijkt te kunnen worden. Zoals nu in Irak, waar ten minste drie ’naties’ elkaar vol wantrouwen en gewapend in evenwicht proberen te houden binnen een multi-etnisch staatsverband waarvan er één -de Koerdische- zelfs zeer uitdrukkelijk afstand neemt. Dat inwoners van Irak hun democratisch parlement hebben gekozen lijkt in historisch perspectief op een illusie, want de geschiedenis leert dat de instelling van democratische vormen op zich nog geen democratie brengt. Zij zijn immers geen voorwaarde voor staatsburgerlijke solidariteit. Dat laatste is daarentegen wel een voorwaarde voor een democratische staatsopbouw.
Verwerken
Die laatste opmerking geldt in een overigens minder dramatische situatie ook voor de EU. Haar democratische instellingen brengen geen Europese identiteit en solidariteit. De Europese democratie overstijgt niet de nationale democratie van de aangesloten staten. Oorzaak en gevolg kunnen niet omgedraaid worden. De ontwikkeling van gemeenschappelijke identiteit en democratische gezindheid dienen ook in Europa vooraf te gaan. Dat kan alleen succes hebben als onder ogen gezien en verwerkt wordt dat de Europeanen, zeker die in Midden-Europa, elkaar enkele generaties geleden geen plek op aarde gunden, althans niet op het stukje aarde waar zij tezamen woonden. Joegoslavië laat zien dat wat niet is verwerkt, zich opnieuw moet aandienen.
De nauwgezette documentatie van wat daar is gebeurd, laat dat zien. De geschiedenis laat ook zien dat daders en slachtoffers veelal niet zijn te onderscheiden omdat zij afwisselend tot de ene dan wel de andere rol gedwongen werden. Pas wanneer overlevenden en nabestaanden dát tegenover elkaar erkennen, en zich in elkaar herkennen, ligt de weg open voor een gezamenlijke historisch gefundeerde en gelouterde Europese identiteit.
De auteur is aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd op het onderwerp ”Etnische zuivering in Midden-Europa. Natiestaat en staatsburgerschap in de 20e eeuw”.