Geloofstraditie bedding voor kennis en bevinding
Het woord ”traditie” roept algauw laatdunkende reacties op. Ouderwets, niet bij de tijd, saai, beknellend, star en onbeweeglijk. Toch geven deze negatieve associaties een vertekend beeld van wat zich in feite afspeelt rond het begrip traditie.
Inderdaad gaat het bij traditie om de overlevering van traditionele waarden en praktijken. Maar een traditie zet geen domper op het leven. Dat is een karikatuur. Tradities bieden juist structuur aan de dagelijkse gang van zaken en scheppen de ruimte om verantwoord en weldoordacht in het leven te staan. Wie in een traditie staat, hoeft niet voortdurend zelf het wiel uit te vinden. Bepaalde gewoontes en gebruiken zijn dan min of meer vanzelfsprekend. Met als gevolg dat je niet bij elk obstakel of bij iedere gebeurtenis op jezelf aangewezen bent. Je mag je laten leiden door de bezonnenheid en de wijsheid van de traditie waarin je staat. In die zin straalt een traditie gezag uit.
Blokkering
Maar is een traditie levend? Een levende traditie –dat wil zeggen een traditie die gewaardeerd wordt en welwillend in stand wordt gehouden– veronderstelt sympathie. Het woord sympathie duidt op betrokkenheid. Er klinken warmte en genegenheid in door. Een traditie levend houden en voortzetten gaat gepaard met geestelijk inzicht in de waarde van die traditie. Er is dan sympathie voor het gedachtegoed en waardering voor de praktijken. Als een traditie niet meer met sympathie bejegend wordt door de gemeenschap die de traditie in stand houdt, versteent zij en trekt het leven eruit weg. Als zij alleen maar van buitenaf wordt opgelegd en op een formele wijze wordt gehandhaafd, dan zal een traditie inderdaad verstarren.
Uiteraard kan een traditie ook blokkerend werken. Mensen kunnen in de loop van hun leven ook een enorme antipathie ten opzichte van een traditie ontwikkelen. Niet alleen onverschilligheid, maar ook afkeer en weerzin. Antipathie zit vaak heel diep. Je kunt je ergeren aan bepaalde gebruiken, aan vastgeroeste opvattingen, aan leefpatronen. Als je een traditie als knellend hebt ervaren, kan het je naar de keel grijpen.
Overlevering
Ook al staan in de gereformeerde traditie de begrippen openbaring en geloof centraal, dat wil niet zeggen dat overlevering en traditie aan de kant worden geschoven. Godsdienst heeft een uitwendige gestalte en daarin word je opgevoed en ingewijd. De gestalte van de kerk is groter dan je eigen leven en je eigen keuze. Er is een bedding voor het geestelijke leven en er is voortgang in de tijd. Dat betekent dus dat er iets aan je voorafgaat en naar je toe komt.
In het christelijk geloof is dat heel principieel. Hoeveel nadruk we ook leggen op een levend geloof, op wedergeboorte en bekering, de basis hiervan ligt in Jezus Christus. Dat wil zeggen in de historische openbaring: Jezus Christus is gekruisigd onder Pontius Pilatus, in Jeruzalem. Het is geschied in de tijd, in het menselijke vlees.
Ook betekent het dat na de hemelvaart van de Heere Jezus en de uitstorting van de Heilige Geest er een nieuwe situatie ontstaat: het Evangelie van Jezus Christus wordt ons overgeleverd. Door middel van die overlevering worden wij op een nieuwe wijze met Hem verenigd: door een waar geloof. De overlevering doemt niet alleen op in de kerkelijke praktijken en in het kerkelijk instituut, maar reikt tot in het innerlijk van een mens. Dat is een typisch gereformeerd beginsel: de overlevering eindigt niet voor de deur, maar komt binnen in de toe-eigening. Maar er is geen toe-eigening zonder overlevering. We mogen niet alle kaarten op het hier-en-nu zetten: er is namelijk iets geschied buiten ons en vóór ons.
Bevinding
Hebben we nog wel voldoende oog voor de functie van de Godskennis in de bevindelijke geloofsbeleving? We leven in een tijd waarin er veel aandacht is voor de rol van de communicatie en voor de emotie van de beleving. Daar komt nog bij dat in de bevindelijke geloofsbeleving het gevoelsleven vaak op de voorgrond treedt. De geloofskennis en het kerkelijk belijden worden dan gezien als iets afstandelijks, als iets waar het echte leven nog niet in zit. Bovendien wordt in het seculiere milieu dat om ons heen hangt de Godskennis bij voorbaat van de hand gewezen als een menselijke illusie.
Toch wil ik een lans breken voor de rol van de geloofskennis. Ik doe dat aan de hand van een citaat van Voetius (1589-1676): „Meditatie of contemplatie is een geestelijke oefening waarmee wij God en goddelijke zaken voor zover wij die hebben leren kennen, met een aandachtige, op de eigen ervaring toegesneden, en liefdevolle werkzaamheid van het verstand in beschouwing nemen, opnieuw zoeken te ervaren, en op onszelf toepassen.”
Als we gelovig in de weer zijn met de ons overgeleverde kennis en die welwillend in beschouwing nemen, dan wekt dat in ons een besef van werkzaamheid en waarheid op. Zo leren we de Heere Zelf kennen en worden Zijn liefde en genade werkzaam.
Dat onmiddellijke Godsbesef kunnen we inderdaad niet zelf bewerkstelligen. Maar dat mag er niet toe leiden dat we de kennis op zichzelf geringschatten. Want juist in overdenking van die kennis, door middel van de geestelijke oefening, wil de Heere werkzaam worden. Daarin kan het besef van Gods onmiddellijke tegenwoordigheid doorbreken.
Dat vereist van ons wel een wat meer mystieke denkwijze. In die zin namelijk dat we oog krijgen voor de werkzaamheid en de tegenwoordigheid van de Heere in de overdenking van de geloofskennis. Als het goed is, speelt die kennis een belangrijke rol in de kerkelijke praktijken waaraan we deelnemen en in de geestelijke oefeningen die we uitvoeren, bijvoorbeeld het gebedsleven. En juist in die kennis worden we Gods werkzaamheid gewaar.
Letterkennis
Dat de geloofskennis in diskrediet is gebracht, komt wellicht mede door de tegenstelling die later werd gemaakt tussen loutere letterkennis en de bevindelijke kennis. Zo kan volgens Schortinghuis (1700-1750), een belangrijke vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie in de 18e eeuw, een waar geloof niet bestaan zonder „gevoel en bevinding”. Letterlijk zegt hij: „De goddelijke en geestelijke waarheden van het Heilig Evangelie, kunnen niet door horen, discussiëren, redeneren of veel studeren volledig gekend worden, maar alleen door gevoel en bevinding” (”Het innige christendom”, 1740). Dat wekt de indruk dat de bevinding uiteindelijk verankerd is in het gevoelsleven. En zo beschrijft hij de ware bevinding in schril contrast met de schijngelovige die alleen maar letterkennis heeft.
Het gaat mij er niet om Voetius en Schortinghuis tegen elkaar uit te spelen. Waar het mij wel om gaat is dat we, in een tijd waarin het subjectivisme en het gevoelsleven hoge ogen gooien, de geloofskennis die ons overgeleverd is niet veronachtzamen. Het christelijk dogma en het kerkelijk belijden willen ons bewaren bij de geheimenis van het geloof. Uiteindelijk brengt die geloofskennis ons tot aanbidding en bevinding. Zonder deze ware kennis van de drie-enige God en van Jezus Christus kan het bevindelijke geloofsleven niet tot ontwikkeling komen.
De auteur is emeritus hoogleraar praktische theologie en oud-rector van de Protestantse Theologische Universiteit. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die hij op 5 oktober hield voor Depositum Custodi.