Verzilting in Noordzeekanaal door laagwater in rivieren
De lage waterstand in de grote rivieren zorgt voor verzilting van het Noordzeekanaal tussen IJmuiden en Amsterdam. Rijkswaterstaat vult het Amsterdam-Rijnkanaal maximaal met water om zo tegendruk te geven tegen zoutwater dat vanuit de Noordzee landinwaarts stroomt.
Het Amsterdam-Rijnkanaal mondt uit bij het Noordzeekanaal. De waterbeheerder verwacht dat de verzilting, die in deze tijd van het jaar niet vaak voorkomt, weer afneemt zodra de verwachte neerslag later deze week gaat vallen.
Het heeft al een tijd niet geregend in het stroomgebied van de Rijn. Daardoor is de afvoer gedaald. Rijkswaterstaat denkt dat de afvoer rond zaterdag 950 kubieke meter per seconde is bij Lobith en dat is laag voor de tijd van het jaar. Het is volgens een woordvoerster niet uniek, want ook in 2018, 2009 en 1997 stond het water in de grote rivieren in het najaar laag. De laagst geregistreerde afvoer ooit was 640 kubieke meter per seconde in 1947.
De scheepvaart ondervindt hinder van de lage waterstand, omdat schepen minder zwaar beladen kunnen worden. Landbouw en natuur hebben in het najaar nog maar weinig water nodig, zodat de lage waterstand daar niet voor problemen gaat zorgen, is de verwachting. Ook verdampt water in sloten, beken en rivieren minder snel doordat het niet meer erg warm is. De grondwaterstand is bijna overal in Nederland op orde.
Als de waterstand in de rivieren toch nog verder gaat dalen dan nu wordt voorzien, worden in het westen van het land meer maatregelen tegen verzilting genomen. Een maatregel die in een droge zomer vaak voorkomt, is de beperking van het schutten van schepen. Schutten kost per keer veel water. Rijkswaterstaat bekijkt per dag of dergelijke ingrepen nodig zijn.