Johan Wagenaar tilde muziekvakonderwijs naar hoog niveau
Titel:
”Johan Wagenaar (1862-1941). Leven en werk van een veelzijdig kunstenaar”
Auteur: Johannnes Wagenaar en Jaap van Benthem
Uitgeverij: Walburg Pers, Zutphen, 2004
ISBN 90 5730 334 5
Pagina’s: 226
Prijs: € 34,95. Over componist Johan Wagenaar is vaak niet meer bekend dan dat hij een aantal humoristische werkjes en enkele ouvertures schreef. Vooral ”De schipbreuk” gaf hem het imago van de enige humorist in de serieuze Nederlandse muziekwereld. De onlangs verschenen biografie probeert dat beeld bij te stellen en de componist de plaats te geven in de Nederlandse muziekgeschiedenis waarop hij recht heeft.
„Ja, commandeur Oranje-Nassau is het minste wat men Wagenaar geven kan”, merkte de minister op die zijn handtekening moest zetten onder het besluit tot het verlenen van een onderscheiding aan de man die bijna een halve eeuw over het Nederlandse muziekleven had geheerst. Waarom commandeur? In ieder geval niet vanwege zijn kwaliteiten als componist, maar wel als erkenning voor de rol die hij tussen 1890 en 1940 binnen het Nederlandse muziekbestel speelde.
Johan Wagenaar werd in Utrecht geboren in 1862 als buitenechtelijk kind van de patriciër Cypriaan Berger van Hengst en zijn dienstmeisje Johanna Wagenaar. Zij was afkomstig uit het schrale eind, de buurt waar indertijd W. G. van de Hulst zijn school had. Over de sociale ellende van de ovenmensen -zij die werkten en woonden bij de steenovens langs de Vaartse Rijn- heeft hij nog geschreven. Hoewel de patriciër zijn dienstmeisje haar hele leven trouw bleef, trouwde hij niet met haar. Waarschijnlijk maakte het standsverschil dat onmogelijk. Het belette hem in ieder geval niet om in totaal acht kinderen bij haar te verwekken. Hij zorgde goed voor zijn ’gezin’. Zo ging Johan naar een school voor middenklassekinderen en kregen alle jongens gelegenheid om verder te leren.
Tact
Waarschijnlijk heeft Johan Wagenaar moeite met zijn afkomst gehad. Als kind werd hij ermee gepest. Hij was een wat stille jongen die weinig contact met zijn ouders had. Hij heeft steeds een drang gevoeld zich waar te moeten maken, aan de andere kant dacht hij minder te kunnen dan anderen. Zijn leven overziende vraag je je af: Waarom heeft hij zijn grote talent als componist niet serieuzer genomen en zich als zodanig niet meer geprofileerd? Een psycholoog zou waarschijnlijk zeggen dat Wagenaar voor de veiligste weg koos.
Johans verhouding tot de Nederlandse Hervormde Kerk was nogal problematisch. Hij deed belijdenis omdat hij als organist van de Domkerk geacht werd lidmaat te zijn. Later zei hij echter niet gelovig te zijn.
Hij kreeg uitstekend muziekonderwijs op de Utrechtse Muziekschool, waar Richard Hol de scepter zwaaide. Hol was eind negentiende eeuw een niet-onbelangrijk componist en musicus, die bij zijn vertrek Wagenaar naar voren schoof als zijn opvolger. In zijn functie als muziekschooldirecteur kon Johan Wagenaar zijn organisatorische kwaliteiten kwijt en bewees hij zich als autoriteit en als gewaardeerd adviseur. Als er één ding uit deze biografie naar voren komt dan is het wel zijn grote tact in de omgang met mensen en zijn vermogen om zijn visie op muziekonderwijs te realiseren. Zonder Wagenaar had de muziekvakopleiding in Nederland nooit in zo korte tijd zo’n hoog niveau bereikt. Vooral na 1919, toen hij directeur van het Haags Conservatorium werd, heeft hij keihard gewerkt om met name het muziekvakonderwijs op voldoende niveau te brengen.
Hoog niveau
Een carrière als componist schrok hem af. Die vroeg te veel van zijn persoonlijkheid en droeg het risico van mislukken in zich. Voor de Nederlandse muziek is dat jammer, want Wagenaar heeft een aantal stukken op zijn naam staan dat van een hoog niveau getuigt. Het is dan weer zo merkwaardig te zien dat Nederlandse dirigenten daar weinig oog voor bleken te hebben, terwijl buitenlanders zoals Monteux, Szell en Chailly die grootheid wel herkenden. Als het aan de laatste gelegen had, was er veel meer van Wagenaar op cd uitgebracht dan de paar ouvertures die je steeds weer hoort.
Het viel me trouwens op dat ook musicoloog Jaap van Benthem -die in het boek Wagenaars oeuvre tegen het licht houdt- nogal kritisch is over de stukken die het juist goed gedaan hebben. Van de twee meest gespeelde werken, ”Cyrano de Bergerac” en ”De getemde feeks”, valt eigenlijk niet veel kwaads te zeggen. Juist hier bewijst Wagenaar zich als componist die ver weet uit te stijgen boven het niveau van figuren als Verhulst, Hol en Dopper. Natuurlijk denkt de wat beter ingevoerde luisteraar af en toe aan beroemde voorgangers zoals Berlioz, Schumann en Brahms, maar Wagenaar was beslist geen epigoon en had wel degelijk een persoonlijke stijl. Dat zijn muziekdramatische werken zoals ”De schipbreuk” en ”De doge van Venetië” elke diepgang missen ligt aan de tekst, niet aan Wagenaars muzikale vormgeving.
De biografie laat zich uitstekend lezen. Het boek is prachtig uitgegeven en voorzien van een deugdelijk notenapparaat, een aantal duidelijke facsimile’s en enkele interessante bijlagen. Prettig is de objectieve opstelling van de auteur, die zich er niet van laat weerhouden zijn held zonodig kritisch te benaderen.