Onmisbaar voor de gemeente?
Titel:
”Profetie. Onmisbaar voor de christelijke gemeente”
Auteur: ds. M. D. Geuze
Uitgeverij: Gideon, Hoornaar, 2004
Pagina’s: ISBN 90 6067 841 9; 168
Prijs: € 9,95. Over de gave van de profetie in de christelijke gemeente zag een zeer handzaam, instructief en niet-onbelangrijk boek het licht, geschreven door ds. M. D. Geuze, hervormd predikant te Nunspeet. Ongetwijfeld biedt de auteur hierin vanuit een eerbiedig luisteren naar de Schrift een stuk bezinning op en toerusting door wat het Woord van God over de profetie heeft te zeggen.
De profetie behoort tot de gaven van de Heilige Geest die aan de gemeente van Christus zijn gegeven. Het instructieve element van deze publicatie zie ik vooral in de bijbelse bezinning op deze gave, maar ook in de welgemeende waarschuwing voor ontsporingen die zich hebben voorgedaan. Maar de toetssteen is ook hier het Woord van God Zelf.
Zonder uitvoerig heel de inhoud weer te geven licht ik een paar karakteristieke onderdelen uit het boek, dat de titel ”Profetie” heeft meegekregen. De auteur belicht in twaalf hoofdstukken de gave van de profetie van veel verschillende kanten en invalshoeken. Elk hoofdstuk wordt besloten met een gebed en een aantal gespreksvragen.
Bevestiging
Ingezet wordt met de profetie als onmisbare gave. Deze onderscheidt zich door haar directe en spontane uiting van de prediking die nauwgezet wordt voorbereid. Profeten komen in het Nieuwe Testament naast de herders en leraars en evangelisten voor en zij bevorderen de voortgang van het Evangelie.
De profetie is een door God beloofde gave -denk aan de bekende Joël-profetie-, al dacht Calvijn heel radicaal dat met de komst van de Heiland deze is vervuld. Deze gave is ook daadwerkelijk ontvangen en is veelkleurig. De auteur stelt dat er een vloeiende lijn is op te merken tussen bedieningen en gaven. Deze gave kan ook ”schriftgebonden” en ”heilshistorisch gebonden” worden genoemd.
Dat deze gave in werking is gezet door God blijkt uit het optreden van de dochters van de diaken-evangelist Filippus. Ook Agabus kan worden genoemd. Helaas moet worden gesteld dat deze gave van de profetie ook vaak veracht is geweest, zie 1 Thess. 5:19, terwijl nabootsing ervan in uitingen van geestdrijverij geen goed deed aan de waardering ervan.
Tot op vandaag toe kan de Heere sommige van Zijn kinderen profetisch verlichten. Zelf weet ik dat Hij drie van hen, onafhankelijk van elkaar, deed zien dat Zijn oordelen over de aarde ook over ons land en volk zouden gaan, en dat bleek in 1940 maar al te waar. Zij hadden met elkaar na Zijn onthulling contact met elkaar en zagen in elkaars ontvangst van deze boodschap een bevestiging van wat Hij te zeggen had. De auteur geeft overigens zelf ook talrijke andere voorbeelden.
Vragen
Toch rijzen er ook vragen naar aanleiding van deze studie. Ik noem er enkele.
- Calvijn en ook anderen hebben, als het in Efeze 2 gaat over „het fundament van de apostelen en profeten”, deze laatste knechten van God gezien als de oudtestamentische, die samen met de apostelen ten tijde van het Nieuwe Testament Christus als enige en eeuwige grondslag van de zaligheid hebben verkondigd. Dat wijst de auteur af, die meent dat hier de profeten van het Nieuwe Testament zijn bedoeld, en daarin staat hij bepaald niet alleen. Maar de apostelen zijn wel van alle andere ambtsdragers onderscheiden en als zodanig uniek. In dat opzicht staan zij veel dichter bij de oudtestamentische profeten, temeer omdat uit beiden ook de bijbelschrijvers zijn voortgekomen. Nadere bespreking en beargumentering kan hier verhelderend werken.
Calvijn wijst de gave van de profetie als blijvend in en voor de christelijke gemeente dus af, evenals (de) andere gaven van de Geest. Deze gedachte stoelt hij op de komst van Christus. Nu is Calvijn niet de Schrift. Niet elk schriftgelovig en gereformeerd belijdend christen zal bijvoorbeeld zijn opvatting delen over de bekering van Manasse en van de Ninevieten ten tijde van Jona, of die over de vraag van Johannes de Doper in de gevangenis. Exegetisch kan men onderling van mening verschillen. Maar in hoeverre heeft de afsluiting van de canon van de Schrift, meer nog dan de komst en het werk van Christus, ook de gaven van de Geest als funderend voor de gemeente doen ophouden? Hebben deze nu een andere functie te vervullen, bijvoorbeeld die van versterking in het onderlinge geloof?
Nauw daarmee kan verbonden worden de vraag hoe het komt dat in de latere brieven van Paulus (bijvoorbeeld de pastorale brieven), anders dan in zijn eerdere (zoals de Korinthebrief), de gaven van de Geest eigenlijk verdwenen lijken te zijn. Ze worden daarin althans niet genoemd. Hadden deze gaven de bedoeling de gemeente te funderen en op te bouwen, maar waren ze -toen de gemeente eenmaal gesticht en geworteld was- niet meer zo noodzakelijk en zeker niet onmisbaar? Is dat laatste wél het geval, dan moeten zij beslist aanwezig zijn en werken, anders lijdt de gemeente van Christus toch wezenlijke schade?
Mogelijk kan de auteur op deze vragen nog eens ingaan. Voor deze studie, voorzien van een inleiding van de vorig jaar prof. dr. C. Graafland, past hem onze erkentelijkheid. Hij geeft ons veel voor hoofd en hart!