Verhoor: nadruk op fraudejacht ging ten koste van hulp burger
De afgelopen jaren legde het kabinet steeds vaker de nadruk op de aanpak van fraudeurs, wat vaak ten koste ging van dienstverlening aan en rechtsbescherming van de burger. De Eerste Kamer en Tweede Kamer misten steeds weer kansen om uitwassen te voorkomen, blijkt uit een verhoor van hoogleraren Willemijn Roozendaal (sociaal recht) en Wouter van Atteveldt (politieke communicatie) door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid onderzoekt.
Dat het kabinet erkende de uitvoering van sociale regelingen soms ten koste liet gaan van een harde fraudeaanpak is letterlijk terug te zien in wetgeving, gaf Roozendaal aan in het verhoor. De hoogleraar schetst hoe sinds de jaren ’90 werd bezuinigd op uitvoeringsorganisaties doordat het land steeds meer als bedrijf werd bestuurd. Er waren bovendien perverse prikkels om mensen van fraude te betichten doordat uitvoerders doelen kregen opgelegd voor bijvoorbeeld het aantal terugvorderingen. Tegelijkertijd leidde de opmars van partijen „ter rechterzijde van de VVD” ertoe dat fraude steeds harder werd bestraft.
Bij de behandeling van de fraudewet en de wet die over inkomensafhankelijke regelingen gaat, misten kabinet en Kamers signalen dat het beleid uit de bocht zou kunnen schieten. De Raad van State weersprak bijvoorbeeld dat er meer fraude werd gepleegd en benadrukte dat niet duidelijk was dat de aanpak vruchten afwierp. Dit werd „makkelijk terzijde geschoven”, aldus Van Atteveldt. Direct na de invoering van toeslagen „komen er jaar in jaar uit kritische rapporten” waarop nauwelijks wordt ingegrepen. Zo zegt de Algemene Rekenkamer „volgens mij zes keer achter elkaar dat de uitvoering niet goed is, dat er onvoldoende toezicht is en dat er te veel kans is op fraude met dit regime”.
Onderzoek dat Van Atteveldt heeft gedaan, wijst ook uit dat media bijna alleen maar over sociale zekerheid schrijven als het over een fraudeschandaal gaat. Deze „nieuwsgolven” gaan volgens hem „gepaard met discussie over fraude en specifiek ook gepaard met discussie over buitenlanden”. Dat is verklaarbaar, zegt de hoogleraar: „Het is nu eenmaal makkelijker om een verhaal te vertellen met een duidelijke bad guy, en het liefst is die bad guy iemand anders dan mijzelf, anders moet ik mijzelf lastige vragen stellen.”
Het toeslagenschandaal was volgens Roozendaal uiteindelijk een omslagpunt, waardoor de fraudeaanpak minder rigide werd en dienstverlening weer belangrijker werd geacht. „We zagen wat het doet met mensen, en ook wat het doet met vertrouwen in de overheid.”