Meditatie: Naastenliefde
Mattheüs 5:44
„Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen.”
Jezus wijst aan hoe de farizeeën zeggen: „Gij moet uw vijanden haten”, maar voor een christen is het: „Gij moet uw vijanden liefhebben.” Is er nu wel vleierij in de leer van Christus? Moeten wij er dan onder verstaan dat we het ganse lichaam der zonde weg kunnen doen? Ach nee, de besten hebben verdorvenheid, en wel grote, en dat tot hun doodsbed toe: daar leggen zij die pas eerst af. Zolang als ze onder de maan zijn, zullen zij hun vlekken hebben. Daarom worden Gods kinderen bij de maan vergeleken, die haar vlekken gedurig heeft. Zij zullen nooit geheel zonder vlekken zijn, totdat ze in de hemel komen. U zult zeggen: „Ik verlang om te weten wat het dan is, dat rechteroog dat ik moet uittrekken, en die rechterhand die ik moet afhouwen. Wat moet ik daaronder verstaan?” Wel, het zijn die particuliere zonden, waar zij allen aan vast zitten, vroom en niet vroom, de goddelozen en de vromen. De een zit vast aan deze, en de ander aan gene zonde. De een zit vast aan staatszucht, de ander aan eerzucht, de ander aan geldzucht, de ander aan wraakgierigheid, de ander aan dronkenschap, de ander aan dobbelen en speellust, de ander aan onreinheid, en de ander weer aan wat anders. Welke zonden het ook zijn, als een mens eraan vastzit, zullen ze hem hinderen om in de hemel te komen.
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg
(”Een Woord op zijn tijd”, 1744)