Meditatie: Jezus en Nicodémus
Johannes 3:1-2
„En er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was Nicodémus, een overste der Joden. Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen die Gij doet, zo God met hem niet is.”
Het gesprek tussen Christus en Nicodémus, waarmee deze verzen aanvangen, is een van de belangrijkste bladzijden uit de gehele Bijbel. Nergens vinden wij elders sterkere verklaringen over die twee gewichtige onderwerpen: de nieuwe geboorte en de zaligheid door het geloof in de Zoon Gods.
De dienaar van Christus zal wel doen zich grondig bekend te maken met dit hoofdstuk. Iemand kan zeer onkundig zijn in vele zaken van de godsdienst en toch zalig worden. Maar onkundig te zijn in de dingen die in dit hoofdstuk behandeld worden, is op de brede weg zijn die naar het verderf leidt.
Ten eerste moeten wij in deze verzen opmerken een hoe zwakke en geringe aanvang een mens in de godsdienst kan bezitten, en toch ten laatste tonen een sterk gelovig christen te zijn. Wij lezen van een zekere Farizeeër die zich over zijn ziel bekommerd voelde en „des nachts tot Jezus kwam”. Het lijdt weinig twijfel of Nicodémus handelde, zoals hij bij deze gelegenheid deed, uit vrees voor de mensen. Hij was bang voor wat de mensen zouden denken of zeggen of doen als zijn bezoek bij Jezus bekend werd. Hij kwam „des nachts”, omdat hij geen geloof en moed genoeg had om bij dag te komen. En toch kwam er een tijd daarna dat dezelfde Nicodémus partij voor onze Heere nam, op klaarlichte dag in de vergadering van de Joden.
J.C. Ryle, bisschop te Liverpool (”Uitleggende gedachten over Johannes”, 1874)