Nederlandse agenda voor Afrika moet transparant en integer zijn
Wat als we nu eens met ontwikkelingssamenwerking stoppen? Niet rustig afbouwen of uitfaseren, maar gewoon stoppen. Nu. Wat dan?
Een vraag die we onszelf moeten stellen in tijden dat ontwikkelingssamenwerking onder druk staat en internationale partners zich afvragen wat ze aan ons hebben. Want wat zijn we bang te verliezen, wat staat er op het spel? Mensenrechten, mensenlevens, politieke invloed, handelsmogelijkheden, vrede, veiligheid en stabiliteit, banen? Een blik op de geschiedenis leert dat de motieven achter het Nederlandse ontwikkelingsbeleid altijd veelkleurig zijn geweest.
De dominee die goed wilde doen en misschien ook wel het geloof wilde verspreiden, werd al in de jaren 50 vergezeld door de koopman die op zoek was naar handelskansen voor Nederland. Gebonden hulp, waarbij het ontvangende land verplicht is om goederen en diensten af te nemen van bedrijven uit het donorland, deed dan ook al vroeg zijn intrede in het beleid. En ook de moderniseringsagenda en het behouden of winnen van geopolitieke invloed zijn nooit echt van tafel geweest. De kernlanden en thema’s varieerden naar voorkeur van de bewindspersoon en het bijbehorende budget fluctueerde even zeer als het maatschappelijke en politieke draagvlak. Al met al geeft een combinatie van motieven het Nederlandse ontwikkelingsbeleid al zeventig jaar richting.
Haarscherp
Het is juist nu relevant om te reflecteren op het waarom van ontwikkelingssamenwerking. Het budget voor ontwikkelingssamenwerking staat op een wankel fundament en ook nu dreigen toekomstige bezuinigingen. Een significant deel van het budget wordt namelijk bepaald door de mate van economische groei in Nederland en de instroom van het aantal asielzoekers, waarbij eerstejaarsopvang met ontwikkelingsgeld bekostigd mag worden. Juist wanneer ontwikkelingsdoelstellingen onder druk komen te staan en internationale partners zich afvragen wat ze eigenlijk aan ons hebben, komt het erop aan om haarscherp te formuleren waarom we wel, niet, meer of minder aan ontwikkelingssamenwerking moeten doen.
Het Malieveld stroomt niet vol als er gesneden wordt in het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In tijden van dreigende bezuinigingen moeten we verantwoorden waarin we geloven en stoppen met datgene wat we achter ons willen laten. En juist dat ”waarom?” lijkt Nederland niet meer scherp te hebben.
In de zoektocht naar het waarom voer ik geen pleidooi ten voordele van een van de onderliggende motieven voor ontwikkelingssamenwerking, maar signaleer ik wel een aantal samenhangende risico’s bij de huidige Nederlandse benadering.
Eind mei werd de eerste Nederlandse Afrikastrategie gepresenteerd, 52 pagina’s die weergeven hoe Nederland zich op korte en lange termijn wil verhouden tot de 54 landen op het Afrikaanse continent. De strategie vertrekt vanuit „een geïntegreerde visie op de beoogde politieke en economische samenwerking met het Afrikaanse continent” en is gericht op het stimuleren van „een gelijkwaardige economische ontwikkeling, armoede verminderen, mensenrechten verbeteren en het beperken van irreguliere migratie”. De media en ontwikkelingssector applaudisseerden voor de strategie, want Nederland wil in zijn samenwerking met Afrikaanse landen gelijkwaardige relaties centraal stellen. Maar wie goed leest, ziet dat er een veelheid aan agenda’s schuilgaat in de strategie en hoe ingewikkeld het is om vanuit het principe van gelijkwaardigheid te handelen. En daarin schuilen de risico’s.
Het is allereerst risicovol als meerdere agenda’s door elkaar lopen en Nederland weinig transparant over zijn motieven is: willen we Afrikaanse bedrijven ondersteunen in het verwerken van grondstoffen binnen de eigen landsgrenzen of gaat het ons om toegang tot die grondstoffen voor het behalen van de eigen energietransitie? Daarnaast is het risicovol als we onze eigenlijke agenda en belangen aan de wereld verkopen onder allerlei idealistische voorwendselen en taal die de suggestie van onbaatzuchtigheid opwerpen. Gaat het ons om het bewaken van onze eigen grenzen of willen we vanuit internationale solidariteit mensen bijstaan die op zoek zijn naar een veilig heenkomen?
Ten slotte is het risicovol als we leidende principes uitspreken in strategieën, om die vervolgens weer tegen te spreken door ons handelen in de praktijk.
Al onze eigen agenda’s, variërend van economische belangen gekoppeld aan onze duurzaamheidsdoelen tot onze geopolitieke belangen en onze veiligheidsdoelen, proberen we prioritair onder de aandacht te brengen van partners. En nadat we onze internationale positie jarenlang voor lief namen, gaan we op stel en sprong weer in relaties investeren op het moment dat we ons bedreigd voelen in onze eigen positie en belangen, en partners zich in toenemende mate tot andere mogendheden richten, zoals Rusland voor veiligheid en China voor handel.
Dit alles dreigt ons als partner onbetrouwbaar te maken en dat is, in tijden dat we elkaar meer dan ooit nodig hebben, misschien wel het grootste risico. Nederland als ietwat wankele partner. En dat wankelen komt misschien wel omdat we in al die jaren één cruciaal motief voor ontwikkelingssamenwerking over het hoofd hebben gezien: internationale solidariteit. Dit basisbeginsel van ons internationale handelen verdween naar de achtergrond, waardoor Nederlands eigenbelang de overhand kreeg, en dat wordt in Afrika niet langer getolereerd.
Laat Nederland daarom bij ontwikkelingssamenwerking opnieuw vertrekken vanuit een gevoel van lotsverbondenheid. Vanuit het idee dat wat we hier doen ergens anders effect heeft, en omgekeerd. Zo niet vandaag dan wel morgen. Handelen vanuit het idee dat wij en onze partners samen aan zet zijn om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waar we gezamenlijk voor staan.
Alleen dan kan Nederland weer een standvastige partner worden van landen wereldwijd. Een betrouwbare partner die kleur bekent en trouw blijft in goede en kwade dagen. Misschien kunnen we wat deze twee dingen betreft iets leren van China, waarover wij de mond vaak vol hebben als het gaat om hoe zij zich manifesteren op het Afrikaanse continent. Het eerste bezoek dat iedere Chinese buitenlandminister de afgelopen drie decennia aflegde, was aan een land in Afrika. En er worden geen doekjes om gewonden dat de economische belangen de belangrijkste drijfveer zijn. Daarmee wordt China vaak beschouwd als een partner die Afrikaanse landen waarmee het strategische partnerschappen wil aangaan serieus neemt.
Kringverjaardag
Laten we een partner worden die ambitieus is in bescheidenheid. Nederland als beste leerling van de klas, in gelijkwaardigheid dit keer. Dat vraagt bovenal dat we bereid zijn om zelf een meer bescheiden positie in te nemen, en dat kan pijn doen. Zijn we echt bereid om een stap opzij te zetten, om belangen van anderen te laten prevaleren boven die van onszelf?
Deze ambitie vereist ook dat internationale solidariteit niet iets is wat louter leeft binnen de afgebakende ontwikkelingssector, maar opnieuw onderdeel wordt van de samenleving als geheel. Nederland als land van haring, kringverjaardagen, kaas, molens en internationale solidariteit.
De auteur is verbonden aan de Radboud Universiteit en lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Dit artikel is een bewerkte versie van haar bijdrage aan het symposium van Woord en Daad, uitgesproken op 29 juni in Nieuwspoort, Den Haag.