Het gaat om een conceptontwerp van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG), dat het Rijk de komende maanden beoordeelt en begin volgend jaar definitief moet worden. Het uitblijven van een landbouwakkoord zorgt ervoor dat veel kabinetsplannen onduidelijk zijn. Zo is onzeker of de stikstofdoelstellingen moeten zijn gehaald in 2035, zoals in de wet staat, of al vijf jaar eerder zoals in het coalitieakkoord staat.

Dit alles zorgt voor onzekerheid. „Het was goed geweest als we konden terugvallen op afspraken die voor heel Nederland zouden gelden”, zei de Overijsselse SGP-gedeputeerde Gert Harm ten Bolscher nadat de onderhandelingen over een landbouwakkoord vorige week waren mislukt. „Nu moeten we zelf oplossingen gaan bedenken om het gat te vullen dat is ontstaan.”

Utrecht houdt in het PPLG in elk geval vast aan 2030 als jaar waarin 74 procent van de stikstofgevoelige natuur binnen de zogeheten kritische depositiewaarde moet zitten. JA21, SGP, BBB en 50PLUS dienden tijdens de Statenvergadering een motie in, waarin ze het college opriepen 2035 aan te houden. De stemming eindigde onbeslist, met 24 stemmen voor en 24 stemmen tegen. Het CDA stemde voor de motie terwijl de CDA-gedeputeerde pleitte voor 2030 als deadline. Aangezien de motie geen meerderheid kreeg, komt 2030 in de conceptversie van het PPLG te staan.

Minister Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof) wil „op of omstreeks” 1 juli alle conceptplannen binnen hebben. Provincies vinden die deadline ongelukkig, omdat ze middenin de overgang naar een nieuw bestuur zitten of nog onderhandelen over een nieuwe coalitie voor de komende vier jaar. Ze spraken de afgelopen maanden vaak de hoop uit dat er voor 1 juli een landbouwakkoord zou zijn. In vrijwel alle provincies wordt nu vlak voor de deadline nog druk gesleuteld aan het plan. Gelderland heeft al laten weten het PPLG pas volgende week in te dienen, na behandeling in de Staten.

Van der Wal erkent dat de provincies te maken hebben met „uitdagende omstandigheden” en dat er „onduidelijkheden en onzekerheden” zijn. De minister denkt echter dat er ook genoeg informatie-uitwisseling is geweest om op hoofdlijnen gebiedsprogramma’s en concrete maatregelen op te stellen.