Vrijwillig zoeken naar dode lichamen op Atjeh
In de Indonesische stad Banda Atjeh liggen vier weken na de ramp her en der dode lichamen in de enorme plassen water die de tsunami heeft achtergelaten en tussen het puin. Elke dag worden er zo’n 4000 lijken geborgen. Dat gebeurt voornamelijk door vrijwilligers, onbezongen helden, die uit liefde voor hun land en medemens deze zware taak op zich hebben genomen.
Acep Amarulloh zwaait. „Hier ligt iemand”, schreeuwt hij. Hij klimt op het puin van een huis en laat zich voorzichtig naar beneden zakken. Onder het puin zijn duidelijk de overblijfselen zichtbaar van een stevige man. „Het is een politieagent”, zegt Amarulloh, „kijk maar naar de broek.” Hij begint in de rechterzak van de broek van de overledene te graaien. Met veel moeite weet hij de portemonnee eruit te wurmen. Hij boft, er zit een identificatiekaart in. Ook een foto van een mooie vrouw die op een bank zit en de fotograaf vriendelijk aankijkt. Waarschijnlijk de vrouw van de man.
Amarulloh zoekt vrijwillig naar slachtoffers. In zijn dagelijks leven is hij manager bij een McDonald’s in Jakarta. „Als ik terugga, heb ik mogelijk geen baan meer”, zegt hij met een ironische lach op zijn gezicht. Het lijkt hem niet te deren. Zijn taak hier weegt veel zwaarder.
Amarulloh werkt met de organisatie Media Group, die hier 400 vrijwilligers naartoe heeft gezonden om dit moeilijke, maar belangrijke werk te doen. Het werk is niet zwaar omdat de lijken moeilijk te vinden zijn, maar omdat er zo ontzettend veel zijn. „De afgelopen tien dagen heb ik 200 lichamen gevonden”, zegt Amarulloh. Hij heeft er geen moeite mee, laat hij weten, maar de geur van dood is moeilijk uit zijn kleren en haar weg te krijgen.
De overkoepelende organisatie voor het bergen van de dode lichamen is Indonesia Basarnas Batan SAR Nasional, het nationale speur- en reddingsteam van Indonesië. Het land is totaal niet voorbereid op een ramp van dit formaat. Niet alleen heeft Basarnas onvoldoende mensen en is het daarom aangewezen op een leger van vrijwilligers, maar het heeft ook geen systeem om de gevonden lichamen te identificeren en de informatie op te slaan in een centraal bestand. Overlevenden kunnen zo niet uitvinden of een geliefde gevonden is.
Nu de lichamen vier weken in weer en wind hebben gelegen wordt het werk steeds zwaarder voor de vrijwilligers. „Je kunt je de conditie van de lichamen voorstellen”, zegt de 23-jarige Saefudin Amsa. Hij studeert journalistiek in Jakarta en is sinds 9 januari in Banda Atjeh.
Elke dag begint hij zijn dag met dezelfde voorbereidingen. „We doen handschoenen aan, een masker en hoofddeksel op en dragen grote laarzen. We hebben ook inentingen gehad voor tetanus, cholera, dysenterie en dergelijke en slikken antibiotica.”
Vaak heeft de maalstroom van water, modder en puin de slachtoffers op onmogelijke wijze begraven. „Ons probleem is niet de conditie van het lichaam, maar het feit dat ze begraven liggen. Ze zijn er moeilijk uit te halen omdat ze onder het puin van een gebouw liggen. Vaak moeten we wachten op een grijpmachine”, zegt Saefudin Amsa.
Het vele water dat nog overal ligt geeft ook problemen. „Het water en de modder zijn geel van kleur. Er is besmetting. Twee vrijwilligers van Bali raakten geïnfecteerd. Hun armen moest geamputeerd worden. Overlevenden die na de tsunami doden met hun blote handen borgen, kregen ook infecties. Ik ben daar best bang voor”, bekent Amsa.
Amsa probeert de vreselijke stank van zijn lugubere vondsten weg te denken. Maar soms worden de geharde vrijwilligers overweldigd door emoties. Antiekverkoper Chandra Harginto (23) vond vorige week een klein kindje van zo’n 2 of 3 jaar oud. Toen hij het opraapte viel het hoofdje eraf. „Ik heb beide delen in een lijkenzak gestopt, maar ik was werkelijk kapot.” Hij nam een van de schoentjes mee als aandenken aan het verloren leven. Het zit nu schoongewassen in zijn rugzak.
Op een buitenstaander komt het misschien vreemd over, maar de andere vrijwilligers hebben er alle begrip voor. „Het is een van de manieren om onze solidariteit met de slachtoffers te tonen”, zegt Amsa. „Ik geloof dat het juist is.”
De 28-jarige Hengky Irawan, in het dagelijks leven grafisch ontwerper, zoekt inmiddels niet meer. Hij heeft te veel gezien. „We vonden een zwangere vrouw met het kindje er half uit. Toen ik dat zag, voelde ik een vreselijke shock.” Het hele team is opgehouden met zoeken. Zij doen nu administratief werk.
Sommigen van de vrijwilligers vinden zo’n twintig ontzielde lichamen per dag. Amsa: „Wanneer ik alleen in bed lig of een bad neem, zie ik in gedachten de gezichten van de slachtoffers soms voor me.” Hij vertelt hoe snel het lugubere werk went. „Het is de eerste keer dat we dit werk doen, maar je weet al bijna niet beter.” Voorlopig zijn hij en zijn kameraden nog wel even bezig.
De overheid heeft besloten dat alle lichamen binnen een paar dagen geruimd moeten zijn. Maar dat is een onmogelijke opgave. Er zijn onvoldoende mensen. Met het huidige tempo duurt het op zijn minst een maand voordat de lichamen zijn gevonden, geborgen en begraven.