Rutte in aanvaring met getergde oppositie in Groningendebat
In het debat over de parlementaire enquête naar de gaswinning in Groningen, is premier Mark Rutte meerdere keren in aanvaring gekomen met oppositiepartijen. Er wordt vooral gesteggeld over de vraag in hoeverre het kabinet is te verwijten dat in 2013 niet is gekozen om minder gas te winnen, naar aanleiding van de zware beving bij het dorp Huizinge in het jaar ervoor.
Rutte houdt vol dat het kabinet niet genoeg informatie had om een ander besluit te nemen. De gaswinning was in 2013 juist hoger dan ooit, terwijl toezichthouder SodM had aangedrongen de winning flink te verminderen. Dit wordt in Groningen als zeer pijnlijk ervaren. Volgens Rutte had toenmalig minister van Economische Zaken, Henk Kamp, geïnformeerd moeten worden over zorgen bij GasTerra over de hoge winning. „Dit had niet alleen doorgegeven moeten worden, hierop had doorgevráágd moeten worden”, wierp Kamerlid Pieter Omtzigt terug.
De verdediging van de premier leidde bij verschillende oppositiepartijen tot frustraties. Wat Rutte zegt is „feitelijk onjuist”, stelde GroenLinks-leider Jesse Klaver. Henk Nijboer (PvdA) ziet „wéér een rookgordijn”. Christine Teunissen (Partij voor de Dieren) noemde het „heel ongeloofwaardig”.
Ook coalitiepartijen ChristenUnie en CDA uitten zich kritisch op Rutte. Het nieuwe CDA-Kamerlid Eline Vedder vindt sommige uitlatingen van Rutte „zorgelijk”. Zij wil dat het kabinet het „patroon” van gebrekkige informatievoorziening doorbreekt. ChristenUnie-voorvrouw Mirjam Bikker zei de erkenning van het leed van Groningers als gevolg van de hoge winning in 2013 te missen in de bijdrage van de premier.
Op aandringen van de coalitiefracties ging Rutte uiteindelijk ook dieper in op de pijn van Groningers. Bikker en D66-Kamerlid Faissal Boulakjar vroegen Rutte zijn „zakelijke schild” te laten zakken. „We zien uw menselijke kant te weinig”, zei Vedder. Zij vond de reflectie van de premier in eerste instantie te „technocratisch”, wat volgens Rutte ook met stijlverschil te maken kan hebben.
Rutte moest in het debat wel concluderen „dat mijn interventies niet altijd hebben geleid tot het gewenste resultaat. Hoe graag ik dat ook had gezien.” Hij gaf toe dat hij sneller had moeten ingrijpen. Het had anders gemoeten, maar „er was niet een rechte route om het goede te doen”. De parlementaire enquêtecommissie concludeerde in haar rapport dat Rutte niet het verschil maakte voor Groningers, wat „wel op zijn plek was geweest”.