Kerk & religie

„Veluwnaar was niet bevindelijk, wel traditioneel”

Een hekel heeft hij aan de term ”zwaar bevindelijk”, zeker als het gaat om de kerkelijke liggingen op de Veluwe in de negentiende eeuw, waarover hij een proefschrift schreef. „De Veluwnaar was niet zwaar bevindelijk, zelfs niet bevindelijk, maar traditioneel”, weet historicus drs. Ad Sulman. „De houding van het kerkvolk tegenover de dominee was vooral: Bemoei je niet met onze zaken, jij moet je bezig houden met preken, wij hebben onze eigen gewoonten.”

K. van der Zwaag
25 January 2005 09:00Gewijzigd op 14 November 2020 02:09
NUNSPEET – Drs. A. Sulman promoveert donderdag op een proefschrift over kerkelijke liggingen op de noordwestelijk Veluwe tijdens de negentiende eeuw. Op de foto de overblijfselen van de St. Ludgeruskerk in Doornspijk, die in 1825 door de golven werd ver
NUNSPEET – Drs. A. Sulman promoveert donderdag op een proefschrift over kerkelijke liggingen op de noordwestelijk Veluwe tijdens de negentiende eeuw. Op de foto de overblijfselen van de St. Ludgeruskerk in Doornspijk, die in 1825 door de golven werd ver

Sulmans dissertatie is het resultaat van ruim zes jaar studie van de geschiedenis van het noordwestelijk deel van de Veluwe, zoals de plaatsen Putten, Ermelo, Harderwijk, Doornspijk, Wezep en Elburg en Oldebroek. Hij beschrijft daarin de kerkelijke liggingen in de negentiende eeuw, waarbij Afscheiding en de Doleantie een belangrijke onderdeel vormen.

Sulman (62) onderscheidt in zijn beschrijving enkele fasen. In het begin van de negentiende eeuw ademden de kerken een gematigde vorm van calvinisme. „Ze waren christocentrisch, onderschreven de leer van de predestinatie, maar waren wars van allerlei scherpslijperij.”

In de jaren dertig kwam er via een jonge generatie van predikanten invloed vanuit het Réveil en de beweging voor kerkherstel. „Bij de meeste kerkenraden leefde dat echter weinig, en nog veel minder bij het kerkvolk, dat genoeg sores had aan het dagelijkse leven vol armoede.”

Uit het onderzoek blijkt dat de Afscheiding van 1834 weinig invloed had op dit gedeelte van de Veluwe. Behalve ds. A. Brummelkamp, die in Hattem stond, ging geen enkele hervormde predikant met de Afscheiding mee.

„Er waren amper leidersfiguren van de Afscheiding en het kerkvolk wilde geen risico nemen. Als je uit de kerk stapte, kwam je immers niet in aanmerking voor steun van de diaconie. Als een hele gemeente zich afscheidde, was dat natuurlijk anders. Dan was het juist weer dom om niet met zo’n afscheiding mee te gaan. Ik denk dat ook onverschilligheid een rol speelde: het zal mij een zorg zijn, die beweging voor het kerkherstel.”

Ook maakten de hervormden (behoudens enkele afzonderlijke leden) geen punt van de gezangenkwestie, die de kerk destijds verdeelde.

De Doleantie van 1886 onder leiding van A. Kuyper greep echter veel dieper in en leidde tot een scheiding tussen hervormden en gereformeerden in de verschillende dorpssamenlevingen. Dat ging dwars door de families heen. De scheuring bracht discussies onder kerkenraden teweeg over het gewettigd zijn van scheuringen. „Breking hield losmaking van de kerkelijke gemeenschap in, maar ook van de vele belijdende leden van de gemeente en van veel kinderen van God”, aldus Sulman.

Volgens de Wageningse onderzoeker H. K. Roessingh vormden de invloed van rondtrekkende oefenaars op de Veluwe en de opkomst van het piëtisme in de eerste helft van de achttiende eeuw de basis van het bevindelijk geestelijk leven.

Sulman bestrijdt deze conclusie. „De Veluwe was helemaal niet bevindelijk. De afgescheiden en dolerende predikanten in dat gebied waren dat ook niet echt. De meest bevindelijke groep van de kruisgezinden was niet te vinden op de Noordwest-Veluwe. Er ontstond wel een toenemend aantal conventikels, die evenwel ook vaak binnen de bestaande kerken bleven.”

Volgens Sulmans proefschrift gingen de volkszonden ook de Veluwe niet voorbij. Het zelf maken van alcohol, gevrijwaard van accijnzen, was aan de orde van de dag. Predikanten hadden te strijden tegen heel wat hardnekkige gewoonten van de dorpsgemeenschap. „Het meest in het oog springend was de strijd tegen de overtreding van het zevende gebod. Wat er ook door de predikanten aan de kerkenraden werd voorgesteld om de zonde van de onkuisheid te bestrijden en wat er ook van de kansel verkondigd werd, het hielp weinig tot niets.”

Ook de stroperij was een zaak die regelmatig onderwerp was van de kerkelijk tucht. Maar de maatregelen hiertegen hielpen eveneens weinig, omdat stropen uiteindelijk een levensnoodzaak was op de erg arme Veluwe, waar velen als dagloners werkten.

Was de Veluwe misschien ’heidens’ en het volksgeloof nauwelijks gekerstend? In de achttiende eeuw ziet het gebied er niet echt christelijk uit, zo blijkt uit Sulmans proefschrift. In die tijd werden er bijvoorbeeld in Barneveld soms geen kerkdiensten gehouden omdat er kermis was. Predikanten in de classis Nederveluwe klaagden over het ontheiligen van de zondag doordat er markt werd gehouden, op het land gewerkt en de herberg bezocht.

„Gelovig: ja, kerkelijk: nee.” Zo typeert Sulman de houding van de doorsnee Veluwnaar in de negentiende eeuw. „De avonddiensten werden op de Veluwe slecht bezocht, evenals de weekdiensten. Opvallend was ook de kloof tussen predikanten en het kerkvolk. De predikant kon net zo veel roepen vanaf de kansel wat hij wilde, maar het kerkvolk ging zijn eigen gang. In Doornspijk kwam nog in 1941 80 procent van de huwelijken gedwongen tot stand en trouwde men niet in de kerk. Men vond dat niet passend.

Ik heb wel eens gelezen: de Veluwnaar is niet protestants gewórden, maar gemáákt. Met de heiliging was het niet al te best gesteld.”

De Veluwnaar zou gesloten en lijdelijk zijn.

„Ik kan alleen spreken over de 19e eeuw, de periode waarover mijn onderzoek gaat. Er zijn te weinig egodocumenten uit die tijd om die bewering te staven. Als het ging om het dagelijkse leven accepteerde men lang niet alles van de overheid en van elkaar. Tijdens kermissen werd nogal eens het mes getrokken en stierven daarbij wel eens mensen. Velen speelden eigen rechter en hadden de politie niet nodig.

Als het ging om de relatie met God voelde men zich daarentegen wel afhankelijk en had men sterk het gevoel dat genade iets is wat van God komt en waar we niets aan kunnen doen.

Dat lijkt misschien iets tegenstrijdigs, maar het ging in hun besef om verschillende zaken. Zaken als het weer of plantenziekten waren door God gegeven en daar kon je niets aan doen, maar als er iets gebeurde wat hun niet beviel, dan waren ze niet bepaald lijdelijk en wisten ze duidelijk voor zichzelf op te komen. De grondtoon tegenover de predikant was: regel jij je eigen zaken, wij doen dat met de onze.”

De conclusie van Sulman is dat pas na 1920 de orthodox-gereformeerden een stevige positie kregen op de Veluwe. Pas in die tijd begon het optreden van de Gereformeerde Bond (in 1906 opgericht) ook effect te sorteren, aanvankelijk in de vorm van evangelisaties. Toch duurde het tot na de Tweede Wereldoorlog voor er sprake was van een doorbraak.

De Veluwe is dus maar betrekkelijk kort orthodox. De verklaring? „Ik denk dat de Veluwnaar orthodox is geworden vanuit het verzet tegen de boze buitenwereld. Men leefde in kleine, besloten dorpen en van buitenstaanders werd soms gezegd dat ze hier eigenlijk niet hoorden.”

Sulman concludeert verder dat er tegen het einde van de negentiende eeuw onder vele leden van de diverse kerkgenootschappen overwegende bezwaren tegen een ruime aanbieding van het heil leefden. Zij die bezwaren hadden tegen de theologische opvattingen van de dolerenden sloten zich grotendeels aan bij de Gereformeerde Gemeenten. „Opvallend is dat deze gemeenten niet zijn ontstaan uit verzet tegen de fusie met de afgescheidenen in de negentiende eeuw, maar uit verzet tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Dat punt leefde behoorlijk onder dit kerkvolk. Velen vonden dat de dolerenden te gemakkelijk over het heil spraken.”

Sulman is ruim dertig jaar woonachtig in de Noordwest-Veluwe en was tot zijn pensionering, twee jaar geleden, werkzaam als directeur van het crisisopvangcentrum in Nunspeet. Zelf is hij lid van de hervormde deelgemeente De Ontmoeting in Nunspeet.

Hoe hij als buitenstaander aankijkt tegen de bevindelijken op de Veluwe? „Ik kom zelf uit een dolerend geslacht. We zaten zelfs tegen het bevindelijke aan, al was er bij ons meer het leven uit de belofte dan uit de bevinding.

Ik verzet me ertegen om bevindelijke Veluwnaren als achterlijk weg te zetten, als mensen die niet meer van deze tijd zijn. Het zijn mensen die aan het gewone leven deelnemen, met alle moderne middelen, al dragen de vrouwen geen lange broeken en hebben de meesten geen televisie. Het zijn mensen voor wie ik respect heb.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer